Naar boven ↑

Rechtspraak

Otto Simon B.V./werknemer
Rechtbank Overijssel (Locatie Almelo), 9 september 2015
ECLI:NL:RBOVE:2015:4310

Otto Simon B.V./werknemer

Boete- en schadevergoedingsclausule op grond waarvan bij overtreding geheimhoudings- en concurrentiebeding aanspraak wordt gemaakt op boete en schadevergoeding is nietig. Gedeeltelijke schorsing concurrentiebeding en opheffing conservatoir beslag.

Werknemer is op 1 oktober 2003 in dienst getreden bij Otto Simon. Otto Simon is een internationale aanbieder van speelgoed. In de arbeidsovereenkomst is een geheimhoudings- en concurrentiebeding opgenomen. Werknemer heeft op 12 juni 2015 de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 augustus 2015 onder de gelijktijdige mededeling dat hij bij de winkelketen Wibra in dienst zou treden. Otto Simon heeft werknemer diezelfde dag, onder verwijzing naar het geheimhoudings- en concurrentiebeding, schriftelijk gewaarschuwd dat hij met zijn indiensttreding bij Wibra ten aanzien van beide bedingen een afzonderlijke boete verschuldigd zou worden aan Otto Simon van € 22.500. Otto Simon heeft, na daartoe op 24 juni 2015 verkregen verlof ten laste van werknemer conservatoir (derden)beslag laten leggen op de aan werknemer in eigendom toebehorende woning en op bankrekeningen van werknemer. Otto Simon vordert werknemer te veroordelen het geheimhoudings- en concurrentiebeding na te komen. Werknemer stelt onder meer dat het concurrentie- en geheimhoudingsbeding nietig is wegens strijdigheid met de dwingendrechtelijke bepaling van artikel 7:651 BW. In reconventie vordert werknemer schorsing van het concurrentiebeding.

De voorzieningenrechter oordeelt als volgt. De ‘boete- en schadevergoedingsclausule’, die de mogelijkheid biedt om aanspraak te maken op een boete en schadevergoeding, is in strijd met de tweede zin van lid 1 van artikel 7:651 BW. Partijen twisten voorts over de vraag in hoeverre naleving van het concurrentiebeding van werknemer kan worden gevergd. Uit de stellingen van partijen, alsmede uit het verhandelde ter zitting wordt als niet onaannemelijk geacht dat Otto Simon en Wibra ten opzichte van elkaar concurrerende ondernemingen zijn. Dat werknemer door het beding in de gegeven omstandigheden onbillijk wordt benadeeld, is voorshands onvoldoende gebleken. Werknemer heeft ingestemd met het concurrentiebeding. De omstandigheid dat de clausule inhoudt dat werknemer nergens zou kunnen werken waar op de een of andere wijze speelgoed al of niet als ‘bijproduct’ wordt verkocht, doet daaraan niet af. Het sluiten van het beding was klaarblijkelijk ingegeven door de bijzondere positie die werknemer in de onderneming van Otto Simon innam, die – zoals Otto Simon onbetwist heeft gesteld – onder meer inhield dat hij nauwgezette en voor derden waardevolle kennis en informatie had over het assortiment, de condities, de acties en de inkoop-, advies- en verkoopprijzen, alsmede de Nederlandse en Europese kwaliteitseisen- en normen. Werknemer heeft mede door de lengte van het dienstverband zijn grote kennis omtrent de speelgoedmarkt bij Otto Simon kunnen opbouwen. Dat het concurrentiebeding voor werknemer aanzienlijke nadelen meebrengt, zoals het niet of slechts moeilijk verwerven van een andere functie, verlies of daling van inkomen en verlies van specifieke kennis van en ervaring in een branche is onvoldoende aannemelijk geworden. Werknemer kan overal als inkoper zijn algemene kennis aanwenden en zou zelfs bij Wibra kunnen gaan werken, mits Wibra schriftelijk verklaart dat werknemer voor de duur van het concurrentiebeding niet in de speelgoedtak van de onderneming werkzaam zal zijn. Kennelijk is Wibra daartoe niet bereid, naar werknemer ter zitting heeft verklaard. Niettemin is de voorzieningenrechter van oordeel dat het overeengekomen concurrentiebeding in tijd dient te worden beperkt (en dat deze – conform de vordering in reconventie – gedeeltelijk dient te worden geschorst) en wel voor de duur van een half jaar na de beëindiging van het dienstverband. De kennis die werknemer van de bedrijfsvoering van Otto Simon heeft, zal namelijk relatief spoedig na het einde van het dienstverband verouderd  zijn. Uit het bovenstaande vloeit voort dat naleving van het geheimhoudingsbeding logischerwijze aan dezelfde termijn moet worden gebonden, waarbij wordt opmerkt dat niet is gebleken dat werknemer dit beding op enig moment heeft overtreden. Gelet op hetgeen is overwogen, is werknemer geen boete(s) verschuldigd geworden aan Otto Simon. Nu daarmee voldoende summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door Otto Simon ingeroepen recht, wordt de door werknemer in reconventie ingestelde vordering tot opheffing van de gelegde beslagen toegewezen.