Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 22 september 2015
ECLI:NL:GHAMS:2015:3921
werknemer/Stichting Regiocollege voor Beroepsonderwijs en educatie Zaanstreek-Waterland
Werknemer (geboren 1955) is in augustus 1979 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Regiocollege in de functie van docent. Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de collectieve arbeidsovereenkomst voor Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie (verder: de cao). Artikel H.61 lid 1 van de cao luidt, voor zover van belang, als volgt: ‘In geval van gedwongen herplaatsing in een functie met een lager salarisperspectief, anders dan bedoeld in artikel H-59a en artikel H-60, wordt de herplaatste werknemer in de nieuwe functie ingeschaald alsof sprake is van eerste indiensttreding. Indien het feitelijk salaris van betrokkene in de oude functie hoger is dan het maximum salaris van de nieuwe functie, ontvangt betrokkene het maximum salaris behorend bij de nieuwe functie en voor het verschil tussen het oude salaris en het nieuwe functieloon een persoonlijke toelage die nominaal gelijk blijft.’ Omdat Regiocollege vanaf eind 2007 niet tevreden was over het functioneren van werknemer, heeft het in februari 2009 uiteindelijk een outplacementtraject voorgesteld. Regiocollege heeft bij brief van 31 mei 2011 aan werknemer laten weten dat hij met ingang van 5 september 2011 als klasse-assistent zou werken en dat zijn salaris per die datum zou worden aangepast aan de desbetreffende functie. Regiocollege heeft voorts aangeboden hem een bedrag van € 35.000 bruto ineens te betalen ter compensatie van de teruggang in salaris. Daarnaast zou de outplacementbegeleiding worden voortgezet voor de duur van een jaar. Uitgangspunt was dat werknemer uiterlijk op 1 september 2012 een andere baan zou hebben gevonden en dat de relatie met Regiocollege dan zou kunnen worden beëindigd, aldus de brief.
Partijen hebben op 8 september 2011 een arbeidsovereenkomst getekend. Deze is aangegaan voor onbepaalde tijd en werknemer was met ingang van 5 september 2011 in dienst in de functie van onderwijsassistent, tegen het bij deze functie behorende salaris. De Commissie van geschillen heeft de vordering tot ongedaanmaking van de functieverlaging niet-ontvankelijk verklaard. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen dat, mede omdat werknemer heeft ingestemd met de functiewijziging, niet is vast komen te staan dat sprake is geweest van een gedwongen herplaatsing zodat het beroep van werknemer op artikel H.61 van de cao faalt. Ook het beroep op artikel 7:611 BW faalt bij gebrek aan voldoende onderbouwing, aldus de kantonrechter. Omdat er geen sprake is geweest van ontslag maar van een wijziging van functie met wederzijds goedvinden, faalt tevens het beroep op artikel 14 BW-BVE, zo overwoog de kantonrechter verder.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof is van oordeel dat er alleen al omdat partijen tot overeenstemming zijn gekomen, geen aanleiding is om te concluderen dat artikel H-61 van de cao van toepassing is. Van ‘gedwongen’ herplaatsing is geen sprake geweest. De oorzaak van de functiewijziging is gelegen in het door Regiocollege geconstateerde disfunctioneren van werknemer en de mogelijkheid tot herplaatsing in dat geval op grond van artikel H-60 van de cao. Ook in het geval dat geen overeenstemming zou zijn bereikt en er sprake zou zijn van een (door Regiocollege eenzijdig genomen besluit tot) herplaatsing ex artikel H-60 van de cao, is er geen plaats voor een suppletie als bedoeld in artikel H-61. Die suppletie wordt voor dat geval immers in laatstgenoemd artikel uitdrukkelijk uitgesloten. Werknemer heeft voorts zijn stelling dat hij niet voor een definitieve situatie heeft getekend, niet met concrete feiten en omstandigheden onderbouwd. Uit de arbeidsovereenkomst van 8 september 2011 blijkt immers dat juist wel sprake is van een definitieve demotie; de arbeidsovereenkomst is immers aangegaan voor onbepaalde tijd.