Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 16 juli 2015
ECLI:NL:GHSHE:2015:2717
Gemeente 's-Hertogenbosch/Ondernemingsraad Groep en Ondernemingsraad XL
Tot 1 april 2014 was de Groep als Sociale Werkvoorziening (SW) een apart onderdeel van de gemeente. Met ingang van 1 april 2014 is de Groep samengevoegd met de afdelingen Arbeidsmarkt en Sociale Zaken (onderdelen Wet, Inkomen en Handhaving) tot een Werkontwikkelbedrijf, genaamd XL. XL is in de zin van de Wet op de ondernemingsraden (hierna: WOR) een nieuwe onderneming. De medezeggenschapsstructuur is aan voornoemde nieuwe situatie aangepast. Bij besluit van 1 april 2014 heeft XL per diezelfde datum een tijdelijke – tot aan de nieuwe verkiezingen – ondernemingsraad (hierna: OR) gekregen. Deze (tijdelijke) OR XL bestaat uit de oude OR van de Groep, uitgebreid met drie leden: de voorzitter van de OR CWS, de voorzitter van de OR SB en een door de voorzitter OR CWS aan te wijzen extra lid. Bij hetzelfde besluit is door de gemeente een centrale ondernemingsraad (COR) ingesteld. Deze COR vervangt de tot dan bestaande gemeenschappelijke ondernemingsraad (GOR), waar de OR Groep geen deel van uitmaakte. In de (nieuwe) COR zijn zes gemeentelijke ondernemingsraden vertegenwoordigd, ieder met één zetel, waaronder de nieuwe (tijdelijke) OR XL. In voornoemd besluit medezeggenschapsstructuur van 1 april 2014 is echter opgenomen dat de uitvoering van het besluit ten aanzien van de COR een maand wordt opgeschort, omdat de OR Groep negatief over het besluit tot instelling van een COR heeft geadviseerd. De andere vijf ondernemingsraden hebben een positief advies uitgebracht. De OR heeft de gemeente in rechte betrokken. Kort gezegd komt haar standpunt erop neer dat het instellen van een COR in strijd is met artikel 33 WOR omdat een COR niet bevorderlijk is voor de goede toepassing van de WOR en dat, indien geoordeeld zou worden dat het instellen van de COR niet in strijd is met artikel 33 WOR, de door de gemeente voorgestelde zetelverdeling niet conform artikel 34 WOR is.
Het hof oordeelt als volgt. Het hof stelt vast dat de OR Groep in het vormingstraject van het nieuwe (werkontwikkel)bedrijf XL, derhalve in de periode vóór 1 april 2014, de gemeente op het gebied van de medezeggenschap heeft geadviseerd. Per 1 april 2014 zijn weliswaar de taken en bevoegdheden van de OR Groep overgenomen door de OR XL, maar met betrekking tot deze (eerdere) advisering en toetsing heeft de OR Groep nog steeds haar bevoegdheid en dus ook de bevoegdheid om in dat kader als procespartij op te treden voor zover dit nodig is om haar belangen (ter zake het traject tot 1 april 2014) te waarborgen. Daarbij acht het hof het volgende van belang: Artikel 36 WOR bepaalt dat iedere belanghebbende zich tot de kantonrechter mag wenden. Het hof verwijst naar de door de gemeente in haar verweerschrift in incidenteel appel aangehaalde memorie van antwoord bij (de wijziging van) de WOR (Kamerstukken II 1988/89, 20583, 6, p. 28), waarin door de minister onder meer Kamervragen zijn beantwoord over de voorgestelde verruiming van de kring van degenen die bij de kantonrechter een verzoek op grond van artikel 36 lid 1 WOR kunnen indienen tot ‘iedere belanghebbende’. Volgens de minister laat de wet de invulling van het – flexibele – begrip ‘belanghebbende’ over aan de rechtspraak. Voorts acht de minister het in bijzondere omstandigheden denkbaar dat ook niet in de onderneming werkzame personen, die een bepaalde band hebben met een onderneming en om die reden geacht kunnen worden belang te hebben bij de totstandkoming en vormgeving van de medezeggenschap in die onderneming, door de rechter als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Te denken valt ook aan familieleden of organisaties die opkomen voor de belangen van (groepen van) personeelsleden. Het hof is derhalve van oordeel dat de OR Groep gezien de hiervoor weergegeven bedoeling van de wetgever en gezien de omstandigheden als geschetst alsnog dient te worden ontvangen in haar verzoek(en). Het past, in meer algemene zin, ook bij de vrijheid die de wetgever aan de rechter heeft willen gunnen waar het de invulling van het begrip ‘belanghebbende’ in elk concreet geval gaat.
Ten aanzien van het instellen van de COR oordeelt het hof als volgt. Uit hetgeen door beide partijen naar voren is gebracht blijkt allereerst dat het huidige systeem (GOR voor de vijf ondernemingsraden en een aparte OR voor XL) als zodanig werkt en geen (noemenswaardige) problemen oplevert, zodat naar het oordeel van het hof sprake is van een als zodanig effectief systeem van medezeggenschap. Het systeem van artikel 33 WOR herbergt verder als het ware twee uitgangspunten, die allebei dienen mee te wegen. Het eerste uitgangspunt luidt dat uitoefening van medezeggenschap dient plaats te vinden waar in overwegende mate zeggenschap over de onderneming bestaat (‘medezeggenschap volgt zeggenschap’). Weliswaar is door de gemeente betoogd dat XL steeds minder een afzonderlijke plaats inneemt in de totale organisatie en steeds meer een onderdeel is geworden van de gemeente, maar door OR is terecht gewezen op de status aparte van XL qua zeggenschap en aansturing. Er is sprake van een afwijkende organisatiestructuur als ook van – althans in overwegende mate – een afwijkende populatie vanwege de (op dit moment) nog grote groep SW-werknemers. Het tweede uitgangspunt is dat de medezeggenschap zo dicht mogelijk bij het werkmilieu van de betrokken werknemers moet worden uitgeoefend. De medezeggenschapsstructuur moet zodanig worden ingericht dat de medezeggenschap wordt gewaarborgd. De gemeente heeft benadrukt dat thans onderwerpen die alle of een meerderheid van de ondernemingsraden aangaan op twee overlegtafels worden besproken, hetgeen – omdat de OR XL niet deelneemt aan het gemeenschappelijk overleg – ertoe leidt dat genoemde OR de integrale belangenafweging en haar achterban tekort doet. Dit omdat het van belang is dat de invloed van de medezeggenschap vanuit XL ook voelbaar is in het gezamenlijk overleg van de andere ondernemingsraden van de gemeente. Dit laatste vereist naar het oordeel van het hof dan ook dat daadwerkelijke medezeggenschap vanuit XL op het beoogde centrale niveau wordt gewaarborgd. Betwijfeld moet echter worden of de thans gekozen structuur, waarbij iedere ondernemingsraad ongeacht de grootte qua personeelsomvang van de sector respectievelijk de onderneming waarvoor hij is ingesteld, één stem heeft in de COR, met aldus een totaal van zes stemmen, bedoelde medezeggenschap inderdaad voldoende waarborgt, zowel in algemene zin als vanuit het perspectief van de OR van XL. Voor een goede toepassing van de WOR in dit verband is immers niet alleen van belang hoe de ondernemer dit objectief beschouwd mag ervaren, of evenmin alleen van belang hoe de reeds in een GOR samenwerkende ondernemingsraden van de verschillende sectoren – die al een sterke samenhang vertonen qua aard, structuur en management – dit objectief beschouwd zullen ervaren. Evenzeer van belang is namelijk hoe de OR XL dit objectief beschouwd percipieert voor zover het zijn bijdrage aan de medezeggenschap betreft ter zake toepassing van de WOR aangaande de onderneming van XL. Dit in het bijzonder indien het effect van artikel 35 WOR wordt meegewogen waardoor ook onderwerpen die de onderneming van XL rechtstreeks raken toch uitsluitend op COR-niveau zullen worden besproken, indien het een ‘aangelegenheid van algemeen belang’ betreft, zoals een algemene reorganisatie, als tijdens de mondelinge behandeling besproken (ook al treft deze bijvoorbeeld feitelijk voor 95% de onderneming van XL en slechts voor 5% drie andere ondernemingen). Het hof kan de gemeente dan ook niet volgen in haar betoog dat de belangen waar OR XL stelt voor te staan het meest effectief behartigd kunnen worden in een COR waarin hij slechts een zesde van de stemmen bezit. Al het voorgaande afwegende is het hof er niet van overtuigd dat het thans instellen van een COR in plaats van het functionerende systeem van een GOR naast de OR XL bevorderlijk is voor de goede toepassing van de WOR ten aanzien van alle betrokken ondernemingen bij de gemeente.
Ten aanzien van de zetelverdeling oordeelt het hof als volgt. De gemeente is van mening dat de wetgever niet het standpunt heeft ingenomen dat er sprake zou moeten zijn van een evenredige vertegenwoordiging vanuit de afzonderlijke ondernemingsraden naar de COR. Het hof is van oordeel dat, ook al verwijst de WOR bij de samenstelling van de COR niet expliciet naar evenredige vertegenwoordiging, bij deze samenstelling niet volledig aan de getalsverhouding van de diverse groepen van het te vertegenwoordigen personeel voorbij kan worden gegaan. De regeling van artikel 34 lid 3 WOR, inhoudende dat het reglement ‘voorzieningen (bevat) dat de verschillende groeperingen van de in de betrokken ondernemingen werkzame personen zoveel mogelijk in de centrale ondernemingsraad vertegenwoordigd zijn’, moet naar het oordeel van het hof mede in het licht van het in artikel 34 lid 6 WOR ook van toepassing verklaarde artikel 8 lid 2 tweede zin WOR worden begrepen. Het reglement moet derhalve de goede toepassing van de wet niet in de weg staan. De door de gemeente ten aanzien van deelname aan de COR voorgestane verhouding van één zetel per ondernemingsraad voldoet in dat verband dan ook niet aan het criterium van ‘zoveel mogelijk (…) vertegenwoordigd’ zijn, hetgeen immers ook in zekere mate getalsmatig verantwoord moet zijn wil daadwerkelijk zeggenschap vanuit XL (voor zover het zowel de SW-werknemers als de ambtenaren betreft) en andere groepen in de diverse ondernemingen gewaarborgd zijn en dus sprake zijn van daadwerkelijke vertegenwoordiging. Dat in de COR zaken aan de orde komen die alle ondernemingen betreffen hoeft aan een getalsmatig (meer) verantwoorde stemverhouding niet in de weg te staan (vgl. Hof Amsterdam 18 juni 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:2662, onderdeel 3.6).