Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/X Advocaten en belastingadviseurs BV c.s.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 15 december 2015
ECLI:NL:GHAMS:2015:5243

werkneemster/X Advocaten en belastingadviseurs BV c.s.

Onterecht ontslag advocaat-stagiair leidt tot schadevergoeding (€ 100.000) wegens kennelijk onredelijke opzegging en gefixeerde schadevergoeding (€ 56.733) wegens onregelmatige opzegging. Patroon wordt verweten ontslag op staande voet te geven hetgeen binnen de advocatuur voor werkneemster zeer diffamerend uitpakte.

(Hoger beroep van AR 2013-0645) Werkneemster is op 1 juli 2010 in dienst getreden van X en Y als advocaat-stagiair. Op 4 januari 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden, waarbij Z heeft aangegeven niet langer haar patroon te willen zijn. De volgende dag heeft werkneemster zich ziek gemeld. De arboarts heeft vastgesteld dat werkneemster per 5 februari 2012 weer arbeidsgeschikt is. Op 9 maart 2012 is werkneemster op staande voet ontslagen. In de ontslagbrief wordt als reden vermeld: ‘… (omdat) u langdurig en stelselmatig weigert uw werkzaamheden te verrichten, waarvan na 06/03/’12 is gebleken dat daar geen goede medische reden voor was. Het drie keer weigeren deel te nemen aan een mediationgesprek, te houden op 10/2 resp. 24/2 resp. 09/03/’12, waarna de mediator de werkzaamheden heeft beëindigd, is tevens reden om de arbeidsovereenkomst op te zeggen.’ Werkneemster heeft zich op de vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet beroepen. In eerste aanleg heeft werkneemster uiteindelijk gefixeerde schadevergoeding verzocht en toegewezen gekregen. Het beroep op kennelijk onredelijk ontslag werd afgewezen.

Het hof oordeelt als volgt. Wat de gefixeerde schadevergoeding betreft is van belang dat partijen de Richtlijn arbeidsvoorwaarden stagiaires op de arbeidsovereenkomst van toepassing hebben verklaard en dat die Richtlijn wat de duur betreft waarvoor arbeidsovereenkomsten met advocaat-stagiaires worden aangegaan, voorziet in (niet meer dan) twee mogelijkheden: 'voor onbepaalde tijd zonder proeftijd' of 'voor bepaalde tijd voor de duur van drie jaar en drie maanden'. De akkoordverklaring met de Richtlijn in samenhang met de vermelding dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen 'van bepaalde tijd' is, duidt erop dat partijen hebben gekozen voor de tweede mogelijkheid, dus voor een overeenkomst met een looptijd van in beginsel drie jaar en drie maanden (in totaal 39 maanden).

De door patroon gemaakte keuze moet haar extra worden aangerekend omdat het ging om een dienstverband met een advocaat-stagiaire en voor patroon redelijkerwijs te voorzien was dat de keuze voor een ontslag op staande voet werkneemster hard zou treffen. Patroon moest immers ernstig rekening houden met de mogelijkheid dat het enkele gegeven dat werkneemster op staande voet werd ontslagen zeer diffamerend zou zijn voor haar en dat dit ontslag binnen de beperkte kring van de advocatuur niet onopgemerkt zou blijven. Zonder meer voorzienbaar was ook dat deze wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst onvermijdelijk aan de orde zou komen bij toekomstige sollicitaties van werkneemster. Aldus betekende het ontslag op staande voet een voorzienbare en ernstige hindernis voor werkneemster in het normale carrièreverloop na het vertrek bij patroon. Alle omstandigheden ten tijde van het ontslag in aanmerking genomen, acht het hof het gegeven ontslag door de wijze van beëindiging van het dienstverband en de daaruit voor werkneemster voortvloeiende gevolgen kennelijk onredelijk, zodat werkneemster recht heeft op een vergoeding. Bij de bepaling van de hoogte van deze vergoeding heeft het hof acht geslagen op de leeftijd van werkneemster (ten tijde van het ontslag bijna 39 jaar oud), de betrekkelijk korte duur van het dienstverband, de omstandigheid dat (zoals hiervoor toegelicht) aannemelijk is dat dit dienstverband hoe dan ook tot een spoedig einde zou zijn gekomen, waarbij het hof ervan uitgaat dat zodanig einde niet in overwegende mate aan een van partijen toe te rekenen zou zijn geweest, alsmede de eerdergenoemde omstandigheden betreffende de wijze van beëindiging van de arbeidsovereenkomst door patroon. Voor patroon was voorzienbaar dat in het bijzonder de wijze van beëindiging de kansen voor werkneemster op een normale voortzetting van haar carrière binnen de advocatuur zeer nadelig zou beïnvloeden. Het hof acht het redelijk ervan uit te gaan dat die nadelige invloed zich gedurende vijf jaar na het ontslag zou doen gevoelen, zij het dat die invloed in de loop van die vijf jaar geleidelijk zou gaan afnemen. Patroon diende er rekening mee te houden dat werkneemster als pas beginnend advocaat aangewezen zou zijn op een eigen kantoor, dat zij bij de oprichting daarvan nog geen cliënten zou hebben en eerst gaandeweg erin zou slagen een cliëntenbestand (en daarmee een inkomen) te verwerven. Voor het inkomensverlies gedurende de resterende duur van de stage is werkneemster reeds gecompenseerd. Het hof schat het inkomensverlies voor de periode nadien (vanaf het einde van de stage tot vijf jaar na het ontslag) op € 100.000. Het hof zal patroon gezien de ernst van het haar te maken verwijt veroordelen tot vergoeding van dit bedrag uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag.