Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 25 februari 2016
ECLI:NL:GHSHE:2016:705
Waterfront B.V./werknemer
Werknemer is met ingang van 27 januari 2003 in dienst bij Waterfront. Werknemer is in 2012 een relatie aangegaan met een collega, mevrouw X, die op dat moment de partner was van een andere collega, de heer Y. Nadat Waterfront mevrouw X en werknemer had aangesproken op hun relatie, heeft mevrouw X ontslag genomen. Waterfront en werknemer zijn in december 2013 met elkaar in gesprek gegaan over de arbeidsverhouding en zijn in februari 2014 een mediationtraject gestart, zonder resultaat. Waterfront verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW. De kantonrechter heeft de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen. Daarbij heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat uit het procesdossier en uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat Waterfront min of meer van meet af aan heeft aangestuurd op de beëindiging van de arbeidsrelatie met werknemer zonder daarbij andere opties te onderzoeken. Tegen deze beslissing komt Waterfront in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. De verhouding tussen werknemer en de heer Y is inmiddels genormaliseerd. Er is niet gebleken dat de verhouding tussen werknemer en de heer Y zodanig gespannen is dat moet worden aangenomen dat dientengevolge sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding tussen werknemer en Waterfront. Bovendien is de vrees voor terugkerende onrust tussen de collega’s op de werkvloer onvoldoende aannemelijk gemaakt. Er zijn immers enkele jaren verstreken sinds de verhouding bekend werd, en inmiddels is ook sprake van een bestendige relatie tussen werknemer en mevrouw X. Daarbij zien de door Waterfront overgelegde anonieme verklaringen enkel op algemene gedragskenmerken van werknemer, waaruit niet kan worden afgeleid dat sprake is van een ernstig verstoorde arbeidsverhouding. Voorts ligt het mede op de weg van Waterfront om op dat punt eventueel passende maatregelen ter verbetering van de communicatie te nemen. Wat betreft de verhouding tussen werknemer en diens leidinggevenden heeft Waterfront aangevoerd dat werknemer laatdunkende en gezagsondermijnende uitlatingen heeft gedaan. Hoewel werknemer kort na het gesprek in mei 2013 mogelijk enkele malen laatdunkend heeft gesproken over de vestigingsmanager en de directeur, acht het hof die destijds mogelijk gedane uitlatingen onvoldoende om aan te nemen dat thans sprake is van een zodanig verstoorde verhouding dat van Waterfront in redelijkheid voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet kan worden gevergd. Dat partijen tijdens de ziekte van werknemer een mediationtraject zijn gestart met als doel beëindiging van de arbeidsovereenkomst, is evenmin doorslaggevend. Weliswaar kan uit de houding van werknemer bij de start van die mediation geconcludeerd worden dat ook hij destijds vond dat sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, maar dat neemt niet weg dat nu, nadat weer geruime tijd is verstreken en werknemer weer arbeidsgeschikt is, moet worden bezien of nog steeds sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Het overleg van partijen is al vrij snel in een impasse geraakt en heeft als doel gekregen het beëindigen van het dienstverband. Na zijn gelukte knieoperatie heeft werknemer vervolgens dat doel niet meer nagestreefd en is dit traject stil komen te liggen. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van Waterfront als werkgever gelegen om te bezien of de persoonlijke verhoudingen tussen werknemer en zijn leidinggevenden zodanig verbeterd kon worden dat werknemer na re-integratie zou kunnen terugkeren in zijn functie. Dat Waterfront serieuze pogingen tot herstel van die persoonlijke verhoudingen heeft ondernomen is niet gebleken. Volgt afwijzing van de verzochte ontbinding.