Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/Stichting Zaam Interconfessioneel Voortgezet Onderwijs
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 19 februari 2016
ECLI:NL:RBAMS:2016:1040

werkneemster/Stichting Zaam Interconfessioneel Voortgezet Onderwijs

Werkgever had op 30 juni 2015 geen toestemming nodig voor opzegging arbeidsovereenkomst docent wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Opzegging niet gegrond op het verzoek aan het UWV en de vervolgens verleende – en op het BBA gebaseerde – toestemming. Wwz is van toepassing, zodat de transitievergoeding verschuldigd is. Uitzonderingen Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding niet van toepassing.

Werkneemster is in dienst van Zaam in de functie van docent. Vanaf 15 april 2013 is zij ziek. Op 30 juni 2015 heeft Zaam het UWV toestemming verzocht voor opzegging van de arbeidsovereenkomst in verband met langdurige arbeidsongeschiktheid. Op 17 juli 2015 is de toestemming verleend. De arbeidsovereenkomst is op 8 september 2015 opgezegd tegen 1 januari 2016. Werkneemster verzoekt toekenning van een transitievergoeding. Het overgangsrecht WWZ is volgens haar niet van toepassing, nu de toestemming die Zaam van het UWV heeft verkregen niet nodig was onder het oude recht (artikel 2 lid 1 BBA). Opzegging op basis van die onnodige toestemming is dan ook hetzelfde als opzegging zonder toestemming. Die opzegging heeft na inwerkingtreding van de WWZ plaatsgevonden en leidt tot verschuldigdheid van de transitievergoeding. Bij de opzegging zelf legt werkneemster zich neer.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Van een opzegging op grond van een verzoek om toestemming in de zin van het overgangsrecht kan slechts sprake zijn, indien deze toestemming daadwerkelijk vereist was. Dat is hier niet het geval. Tot 1 juli 2015 gold voor onderwijzend personeel immers de uitzondering van artikel 2 van het BBA. Dat werkneemster onder deze uitzondering viel, staat ook niet ter discussie en Zaam had op 30 juni 2015 zonder toestemming kunnen opzeggen. Hieruit volgt dat de opzegging niet is gegrond op het verzoek aan het UWV en de vervolgens verleende – en op het BBA gebaseerde – toestemming. Dat betekent dat de WWZ op de opzegging van toepassing is, zodat in beginsel ook de transitievergoeding verschuldigd is. Zaam heeft evenwel nog aangevoerd dat het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding (verder: het Besluit) aan toekenning van een transitievergoeding in de weg staat, omdat werkneemster aanspraak kan maken op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering op grond van de CAO. Werkneemster heeft hier echter onweersproken tegen ingebracht dat zij voor deze uitkering niet in aanmerking komt, omdat zij volledig arbeidsongeschikt is, terwijl herstel niet te verwachten valt. Daarmee is van een recht op een vergoeding in de zin van het Besluit geen sprake. Zaam heeft voorts nog aangevoerd dat het arbeidsongeschiktheidspensioen dat werkneemster ontvangt een voorziening is als bedoeld in het Besluit. Dit is evenwel geen uitkering wegens de beëindiging van het dienstverband, maar wegens de arbeidsongeschiktheid. De bepalingen in de CAO waarnaar Zaam verwijst leiden niet tot een ander oordeel. Uit die bepalingen volgt immers dat zowel werknemers als gewezen werknemers aanspraak kunnen maken op het arbeidsongeschiktheidspensioen. Dat leidt tot de gevolgtrekking dat deze uitkering er geen is wegens beëindiging van het dienstverband. Bovendien is de aanspraak niet gegrond op collectieve of individuele afspraken tussen werkgever(s) en werknemer(s), maar op een individuele pensioenaanspraak. Daarbij wordt opgemerkt dat de in het Besluit opgenomen overgangsregeling blijkens de Nota van Toelichting tot doel heeft om dubbele betalingen door de werkgever te voorkomen. Als voorbeelden worden daar genoemd: afspraken over om- of bijscholing, een outplacementtraject, een wachtgeldregeling of een aanvulling op een WW-uitkering. Van een daarmee vergelijkbare uitkering is hier geen sprake. Van een uitzondering op grond van het Besluit is dan ook geen sprake. Het enkele feit ten slotte dat Zaam zich heeft vergist in de (on)mogelijkheid van opzegging zonder toestemming op 30 juni 2015, is onvoldoende voor de conclusie dat toekenning van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Conclusie is dat de transitievergoeding verschuldigd is.