Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 24 november 2015
ECLI:NL:GHAMS:2015:4916
Woonstichting van Alkmaer voor Wonen/directeur
Werknemer (geboren 1957) is met ingang van 1 januari 1999 in dienst getreden als statutair directeur bij (de rechtsvoorgangster van) de Stichting. Artikel 6 van de tussen de Stichting en werknemer gesloten arbeidsovereenkomst d.d. 5 juli 2000 bepaalt onder meer: '6.1 De statutair directeur neemt deel aan de bij de corporatie geldende (vroeg)pensioenregeling van de Stichting Pensioenfonds Woningcorporaties (SPW). (...) 6.5 De corporatie treft bij de SPW een voorziening die aan de statutair directeur op de richtleeftijd van 60 jaar een (vroeg)pensioenuitkering garandeert van 70% van haar laatstgenoten loon.' Werknemer en (de raad van commissarissen van) de Stichting verschillen van mening over de betekenis van de pensioentoezegging in artikel 6.5 van de arbeidsovereenkomst. Na tussenkomst van Deloitte is tussen de RvC en werknemer overeengekomen dat er een bedrag ineens (€ 400.000) zal worden betaald en daarna periodiek een bedrag beschikbaar zal worden gesteld ter uitvoering van artikel 6.5 (€ 257.001 wordt inverdiend van 1 januari 2010 tot en met juli 2017 (7 jaar + 7 maanden = 91 maanden, € 33.890 per volledig jaar). Woonstichting heeft nog geen uitvoering gegeven aan deze afspraak vanwege de maatschappelijke discussie over beloning van bestuurders. Bij vaststellingsovereenkomst van 11 april 2013 zijn partijen overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de Stichting per 31 december 2013 met wederzijds goedvinden zal eindigen en dat de Stichting werknemer wegens gederfd en/of te derven loon zal compenseren door betaling van een vergoeding van € 75.000 bruto. De discussie over het pensioen is hiervan uitdrukkelijk geëcarteerd. In de onderhavige procedure vordert werknemer dat de stichting zal worden veroordeeld om aan haar € 385.900 ter beschikking te stellen ter zake van vroegpensioen en € 1.306.000 ter zake van het levenslange ouderdomspensioen, op fiscaal acceptabele wijze door werknemer aan te wenden.
Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat zij, zoals is vastgelegd in de memo van Deloitte Belastingadviseurs van 8 november 2011, op of omstreeks 2 november 2011 overeenstemming hebben bereikt over hun geschil met betrekking tot de vraag welke uitleg gegeven diende te worden aan de pensioentoezegging in artikel 6.5 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Het memo van Deloitte van 8 november 2011 spreekt in dit verband van een tussen partijen tot stand gekomen ‘compromis’. Door de Stichting is gesteld dat partijen met betrekking tot hun meningsverschil over die pensioentoezegging – waarbij de Stichting zich op het standpunt stelde dat zij op het punt van de voor werknemer al gerealiseerde pensioenvoorziening tot niets extra verplicht was maar werknemer van mening was dat aan haar een (vroeg)pensioen van 70% van haar laatstverdiende loon was toegezegd, die wel een extra verplichting voor de Stichting meebracht – toen 'een schikking' hebben getroffen. Een schikking is een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 Burgerlijk Wetboek (BW), waarbij partijen ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt, zich jegens elkaar aan een vaststelling binden, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken. Dit laatste brengt met zich mee dat de vraag hoe de pensioentoezegging in artikel 6 van de arbeidsovereenkomst moet worden uitgelegd en of werknemer daaraan (nog) rechten kan ontlenen, niet langer relevant is. Door de Stichting is niet aangevoerd dat de schikking van 8 november 2011 is opgezegd, ontbonden of om andere redenen niet langer tussen partijen zou gelden. De Stichting heeft niet gemotiveerd uiteengezet dat er rechtsgeldige redenen bestonden om aan de bereikte schikking geen uitvoering te geven vanwege het laatstvermelde aspect van vormgeving. Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat er alle aanleiding bestaat die overeenkomst alsnog ten uitvoer te leggen en om eventuele fiscale aspecten te laten beoordelen door een deskundige die zal kunnen nagaan op welke wijze de door de Stichting uit te keren geldbedragen dienen te worden besteed op fiscaal toelaatbare wijze.
Pensioenafspraak in strijd met WNT?
De Stichting klaagt tevergeefs over het oordeel van de kantonrechter dat in de door de Stichting ingevolge de overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst van 11 april 2013 te betalen vergoeding van € 75.000 niet ook het pensioen van werknemer was inbegrepen, voor zover voortvloeiend uit de pensioentoezegging waarover partijen van mening verschilden. Met zoveel woorden is in die overeenkomst immers vermeld dat partijen het geschil met betrekking tot de pensioentoezegging buiten die overeenkomst laten. De Stichting kan niet worden gevolgd in het betoog dat de vordering van werknemer afstuit op de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT). De vordering van werknemer heeft betrekking op nakoming van de overeenkomst van 8 november 2011, zoals hiervoor is overwogen, en houdt derhalve niet in dat werknemer een uitkering vordert wegens het beëindigen van het dienstverband. De in die wet gestelde maximering van ontslagvergoedingen mist in dit geval toepassing. Het beroep van de Stichting op de WNT faalt dus.