Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werknemer
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 4 mei 2016
ECLI:NL:RBLIM:2016:3870

werkgeefster/werknemer

Werkgeefster vraagt namens werknemer een verklaring bij de Belastingdienst aan. De handelswijze verdient weliswaar niet de schoonheidsprijs, maar een en ander levert geen dringende reden (voor werknemer) voor ontslag op staande voet op.

Werknemer is op 1 oktober 2013 in dienst getreden bij werkgeefster als bandenmonteur. Op 9 december 2015 heeft werkgeefster bij de Belastingdienst een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto aangevraagd met ingang van 15 december 2015. Na ontvangst van een afschrift van deze aanvraag heeft werknemer contact opgenomen met de Belastingdienst. Werknemer heeft de verklaring ingetrokken met ingang van 16 december 2015. Tot 13 januari 2016 heeft werknemer arbeid voor werkgeefster verricht. Op voornoemde datum heeft werknemer mondeling medegedeeld dat hij met onmiddellijke ingang ontslag neemt, hetgeen hij een dag later schriftelijk bevestigt. Werknemer legt aan zijn ontslag op staande voet ten grondslag dat werkgeefster buiten zijn weten om zijn persoonlijke gegevens aan de Belastingdienst heeft overhandigd, dat daardoor het vertrouwen in werkgeefster ernstig is geschaad en dat een en ander een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. Werkgeefster verzoekt werknemer te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging (art. 7:672 lid 9 BW) over de periode 14 januari 2016 tot 1 maart 2016. Werknemer verzoekt onder meer werkgeefster te veroordelen tot het uitbetalen van een eindafrekening, alsmede tot betaling van de transitievergoeding.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Partijen verschillen gemotiveerd van mening over de vraag wie een verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto bij de Belastingdienst indient: de werkgever namens de werknemer of de werknemer zelf. Wat hier ook van zij, werknemer heeft geen nadelige (fiscale) gevolgen door deze aanvraag ondervonden, omdat hij die aanvraag met ingang van 16 december 2015 zelf heeft ingetrokken. De wijze waarop werkgeefster het verzoek tot verklaring uitsluitend zakelijk gebruik bestelauto bij de Belastingdienst heeft ingediend verdient niet de schoonheidsprijs. Het had op de weg van werkgeefster gelegen om werknemer duidelijk te maken waarom een dergelijke verklaring noodzakelijk was en wat de (fiscale) gevolgen hiervan voor werknemer en werkgeefster waren. Werkgeefster had niet zonder nader overleg de verklaring behoren in te dienen. De handelswijze van werkgeefster is evenwel niet ernstig genoeg om een dringende reden voor werknemer als bedoeld in artikel 7:679 BW op te leveren. Van een onverwijlde opzegging kan evenmin sprake zijn, nu de kwestie omtrent de verklaring zich omstreeks 15 december 2015 heeft afgespeeld en werknemer nog tot 13 januari 2016 heeft doorgewerkt. Daar komt nog bij dat niet is komen vast te staan dat de (fiscale) problemen met de bedrijfsauto ook tijdens die opzegging op 13 januari 2016 door werknemer onverwijld aan werkgeefster zijn medegedeeld. Ten slotte spreekt niet in het voordeel van werknemer dat hij al sinds medio januari 2016 een nieuwe werkgever had waarbij hij direct aan de slag moest. Werknemer had er derhalve alle belang bij om niet door werkgeefster te worden gehouden aan zijn opzegtermijn. Geconcludeerd wordt dat werknemer de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd, zodat de schadevergoeding op grond van artikel 7:672 lid 9 BW wordt toegewezen. Voor toewijzing van de transitievergoeding bestaat geen aanleiding. De handelswijze van werkgeefster verdient niet de schoonheidsprijs, maar dat levert nog geen ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werkgeefster op. De vordering met betrekking tot de eindafrekening wordt wel toegekend, nu die eindafrekening thans nog niet door werkgeefster is overgelegd.