Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Wienerberger B.V.
Rechtbank Gelderland (Locatie Arnhem), 8 juni 2016
ECLI:NL:RBGEL:2016:3074

werknemer/Wienerberger B.V.

Werkgever heeft zich onvoldoende gekweten van haar zorgplicht jegens werknemer met betrekking tot de gevaren die, voor haar duidelijk kenbaar, aan blootstelling aan baksteenstof kleefden vanwege het potentieel giftige bestanddeel alfa-kwarts in dat stof. Schadevergoeding ad € 50.000.

De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 25 november 2015 (zie AR 2015-1167). Aan de orde is of, zoals Wienerberger B.V. (hierna: Wienerberger) stelt en werknemer betwist, de rechtsvoorgangster van Wienerberger de ingevolge artikel 7:658 lid 1 BW op haar rustende verplichtingen is nagekomen ter voorkoming van schade die zich, zoals thans in beginsel moet worden aangenomen, bij werknemer heeft gemanifesteerd. En zo nee, of deze schade ook zou zijn ontstaan indien deze verplichtingen wel zouden zijn nagekomen.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Aangenomen moet worden dat de mate van blootstelling te gering is geweest om bij de gemiddelde werknemer een mangaanintoxicatie te kunnen veroorzaken en dat werknemer, die wel een mangaanintoxicatie heeft opgelopen, kennelijk een persoonlijk verhoogde gevoeligheid heeft gehad voor blootstelling aan mangaan. Te betwijfelen valt dan of van Wienerberger met het oog op de bescherming tegen de gevaren van blootstelling aan mangaan(oxide) beschermingsmaatregelen mochten worden verwacht die zij destijds niet heeft getroffen. Niet gesteld of gebleken is dat Wienerberger met het risico van de verhoogde gevoeligheid van werknemer bekend was of kon zijn. Echter, ook indien zich, zoals Wienerberger stelt, een gevaar heeft verwezenlijkt dat de werkgever destijds niet kon kennen, kan de werkgever aansprakelijk zijn. Uit de risico-inventarisatie uit 1995 volgt dat vanwege blootstelling van werknemer aan potentieel giftig alfa-kwartsstof van bijna drie keer de MAC-waarde, terwijl deze blootstelling ten hoogste 20% van de MAC-waarde zou moeten zijn, in 1995 aan de rechtsvoorgangster van Wienerberger stofreducerende maatregelen zijn aanbevolen, waaronder het voorzien van werknemers van een filtrerend gelaatsstuk. Bovendien diende Wienerberger in dit verband beleidsvoorschriften te ontwikkelen, onder meer betreffende de werkwijze en de te gebruiken persoonlijke beschermingsmiddelen, moest de naleving van deze voorschriften door de werknemers geregeld worden gecontroleerd en moesten medewerkers die zich niet aan deze voorschriften hielden daarop worden aangesproken. Wienerberger heeft niet gesteld dat zij de aanbevolen (preventieve) maatregelen tegen inademing van stof heeft getroffen. Dat is ook niet gebleken. Aldus is niet komen vast te staan dat de rechtsvoorgangster van Wienerberger aanvullende maatregelen heeft genomen om stofproductie bij de pers te voorkomen, om stof in een zo vroeg mogelijk stadium zo dicht mogelijk bij de bron af te zuigen, om te zorgen voor een goed reinigingsprogramma en om te voorkomen dat stof in de ruimte wordt gebracht, zoals was aanbevolen door Arboned. Verder is van belang dat uit de getuigenverklaringen kan worden afgeleid dat werknemer ook na januari 1995 in Opheusden niet met een filtrerend gelaatsstuk heeft gewerkt en voorts dat een dergelijk mondkapje weliswaar in de fabriek te verkrijgen was, maar dat gebruik ervan voor de persbediende niet verplicht was gesteld en op het gebruik ervan niet werd toegezien. De conclusie is dat de rechtsvoorgangster van Wienerberger zich onvoldoende heeft gekweten van haar zorgplicht jegens werknemer met betrekking tot de gevaren die, voor haar uit het rapport van Arboned uit 1995 duidelijk kenbaar, aan blootstelling aan baksteenstof kleefden vanwege het potentieel giftige bestanddeel alfa-kwarts in dat stof. Zij had er ten minste op moeten toezien dat werknemer tijdens zijn werkzaamheden daadwerkelijk een filtrerend gelaatsstuk droeg, maar zij had ook de overige concrete aanbevelingen moeten opvolgen. Gelet op hetgeen is overwogen is aannemelijk dat door dit nalaten de verwezenlijking van het onbekende risico van blootstelling van werknemer aan het bestanddeel mangaan(oxide) in dat stof, in aanmerkelijke mate is verhoogd. Wienerberger heeft voorts onvoldoende toegelicht dat de schade ook zou zijn ontstaan indien zij de zorgverplichtingen zou zijn nagekomen. De slotsom is dat Wienerberger op de voet van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de schade die werknemer lijdt als gevolg van blootstelling aan mangaan(oxide) tijdens zijn werkzaamheden en dat Wienerberger gehouden is deze schade aan werknemer te vergoeden. Volgt veroordeling van Wienerberger tot betaling van een schadevergoeding aan werknemer ter hoogte van € 50.000.