Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Heybeek Internationaal Transport B.V.
Rechtbank Noord-Nederland, 20 juli 2016
ECLI:NL:RBNNE:2016:3454

werknemer/Heybeek Internationaal Transport B.V.

Geen sprake van overgang van onderneming. Niet gebleken dat enigerlei overdracht heeft plaatsgevonden van zaken, rechten en/of personen. Na faillissement heeft reguliere doorstart plaatsgevonden.

Werknemer is per 9 mei 1998 als chauffeur in dienst getreden bij de (rechtsvoorganger van) HAT International Trucking B.V. (hierna: HAT). Op 24 maart 2015 is HAT failliet verklaard. Op 28 februari 2015 is Heybeek Internationaal Transport B.V. (hierna: HIT) opgericht. Per 31 maart 2015 zijn 10 à 15 werknemers die eerder bij HAT in dienst waren bij HIT in dienst getreden. Werknemer maakte daar geen deel van uit. Tussen werknemer en HIT is thans in geschil of sprake is van overgang van onderneming van HAT naar HIT, zodat laatstgenoemde gehouden is om uitvoering te geven aan de minnelijke schikking die werknemer met HAT heeft getroffen. HIT voert aan dat na het faillissement een reguliere doorstart heeft plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelt als volgt. Of er sprake is van overgang van onderneming moet worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval. Daarbij kan het onder meer gaan om de eventuele overdracht van bedrijfsgebouwen, inventaris, bedrijfsmiddelen, klantenkring, orderportefeuille, vergunningen, kennis en goodwill, alsmede de mogelijke overgang van personeel. Naar het oordeel van de kantonrechter is overgang van onderneming in casu niet aan de orde. Niet gebleken, althans onvoldoende gemotiveerd gesteld is dat enigerlei overdracht heeft plaatsgevonden van de hiervoor genoemde zaken, rechten en/of personen. Zo is om te beginnen door werknemer noch de curator weersproken dat het bedrijfspand, de (schamele) voorraden, de inventaris en het wagenpark sinds jaar en dag in eigendom toebehoorden aan HAT Holding en niet aan het gefailleerde HAT en dat laatstgenoemde bedoelde zaken krachtens separate overeenkomsten met HAT Holding in gebruik had. Voorts kan als vaststaand worden aangenomen dat de desbetreffende overeenkomsten door de curator zijn opgezegd. De omstandigheid dat HIT thans gebruikmaakt van het oude wagenpark, kan werknemer evenmin baten, waar hij niet, althans onvoldoende gemotiveerd heeft betwist dat een en ander geschiedt op basis van (een) separate overeenkomst(en) tussen HIT en eigenaar HAT Holding, welke overeenkomst(en) tot stand is (zijn) gekomen nadat de curator de overeenkomst(en) van HAT jegens HAT Holding had opgezegd. Daarnaast zijn er naar het oordeel van de kantonrechter geen aanwijzingen dat het klantenbestand en de orderportefeuille voorafgaand aan het faillissement door HIT van HAT zijn overgenomen. Anders dan werknemer heeft betoogd zal de kantonrechter voorts niet de door werknemer gewenste rechtsgevolgen verbinden aan het feit dat 10 à 15 werknemers van HAT bij HIT in dienst zijn getreden. Feit is immers dat die arbeidsovereenkomsten eerst per 31 maart 2015 zijn gesloten, terwijl de curator de arbeidsovereenkomsten met HAT per 25 maart 2015 heeft opgezegd. Dat de bestuurder van HAT Holding wellicht reeds aan diverse werknemers heeft laten weten dat zij bij de nieuwe vennootschap in dienst zouden kunnen treden, doet aan voormeld oordeel niet af, nu die toezegging niet tot een eerdere indiensttreding dan per 25 maart 2015 heeft geleid en naar het oordeel van de kantonrechter bovendien dient te worden gezien tegen de achtergrond van het kennelijk reeds langer bij de bestuurder gerezen plan, mede bestaande uit het verkennen van de markt en het realiseren van de benodigde vergunningen, om binnen de wettelijke grenzen van artikel 7:666 BW en dus na faillissement van het niet levensvatbaar gebleken HAT een doorstart te realiseren. Volgt afwijzing van de vorderingen van werknemer.