Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 25 augustus 2016
ECLI:NL:RBLIM:2016:7412

werknemer/werkgever

Geschil met internationaal karakter. Ontslag op staande voet. Behandeling ontvangsttheorie. Verzoekschrift is niet binnen de voorgeschreven termijn ingediend, werknemer is niet-ontvankelijk in zijn verzoek.

Werknemer, woonachtig in Nederland, is sinds 18 augustus 2014 in dienst van werkgever in de functie van medewerker uitbener. Werkgever is gevestigd in Luxemburg. Bij brief van 19 februari 2016 deelt werkgever aan werknemer mee dat werknemer op staande voet is ontslagen. Werknemer verzoekt tot vernietiging van het ontslag op staande voet.

De kantonrechter oordeelt als volgt. Het betreft een geschil met een internationaal karakter. De kantonrechter is bevoegd kennis te nemen van het geschil op grond van artikel 19 lid 1 onderdeel a van de Verordening (EG) nr. 44/2001 (EEX-verordening). Het toepasselijke recht wordt bepaald aan de hand van Verordening (EG) nr. 593/2008 en Rome I (art. 3, rechtskeuze). Nederlands recht is van toepassing, nu in de arbeidsovereenkomst een uitdrukkelijke keuze voor Nederlands recht is gemaakt. Voordat toegekomen kan worden aan een inhoudelijke beoordeling van het ontslag op staande voet, dient te worden beoordeeld of het verzoek van werknemer tijdig is ingediend conform artikel 7:686a lid 4 onderdeel a onder 2 BW.

Werknemer heeft betwist de ontslagbrief van 19 februari 2016 te hebben ontvangen. Alhoewel uitgangspunt is dat een verklaring eerst werking heeft zodra zij de geadresseerde heeft bereikt en in voorkomend geval de bewijslast ter zake op de verzender rust, mag van werknemer worden gevergd dat hij ter staving van zijn verweer voldoende feitelijke gegevens verstrekt. Een enkele ontkenning van werknemer brengt in het licht van de omstandigheden van het geval niet met zich dat van de juistheid van de stelling van werknemer moet worden uitgegaan. Voorts heeft Post Luxembourg bericht dat de aangetekende brief op 25 februari 2016 is bezorgd. Er zal derhalve van uit worden gegaan dat werknemer op of omstreeks 25 februari 2016 van de inhoud van de ontslagbrief kennis heeft kunnen nemen. Daarnaast blijkt uit de stellingen van werknemer dat hij heeft opgemerkt dat op zijn loonstrook van februari 2016 stond vermeld dat hij per 29 februari 2016 niet meer in dienst was. Nu het verzoekschrift van werknemer, blijkens de stempel van ontvangst, ter griffie is binnengekomen op 7 juni 2016 heeft werknemer dit niet binnen de voorgeschreven termijn van twee maanden na beƫindiging van de arbeidsovereenkomst ingediend. Werknemer is niet-ontvankelijk in zijn verzoek, de verzochte voorlopige voorziening wordt afgewezen.