Rechtspraak
Rechtbank Noord-Holland (Locatie Alkmaar), 24 augustus 2016
ECLI:NL:RBNHO:2016:6927
werknemer/werkgever
Werknemer is met ingang van 1 oktober 2008 bij werkgever in dienst getreden als lasser. De arbeidsovereenkomst bevat een concurentie- en relatiebeding. Werknemer heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen eind 2014. Bij brief van 14 februari 2015 heeft werknemer aanspraak gemaakt op betaling van (vermeend) achterstallig loon. Werkgever is niet tot betaling overgegaan. In november hebben partijen onderhandeld over een schikking. Werknemer vordert thans onder meer veroordeling van werkgever tot betaling van € 64.534,46 netto op grond van de CAO Metaal en Techniek, bestaande uit onder meer achterstallig salaris, vakantietoeslag en achterstallige onkostenvergoedingen, alsmede een verklaring voor recht dat het concurrentie- en relatiebeding niet van toepassing is. Aan deze vordering legt werknemer ten grondslag dat werkgever per 1 januari 2011 eenzijdig het salaris van werknemer heeft verlaagd. Per eind 2014 heeft werknemer het dienstverband opgezegd en aanspraak gemaakt op de achterstallige looncomponenten. Het concurrentie-/relatiebeding is niet van toepassing, omdat werknemer dat niet heeft ondertekend, aldus werknemer. Werkgever voert aan dat partijen aangaande dit geschil medio november 2015 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten. De inhoud van de vaststellingsovereenkomst verzet zich tegen toewijzing van het gevorderde, aldus werkgever.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vastgesteld kan worden dat partijen al op 12 november 2015 in hoofdlijnen een akkoord hebben bereikt over de schikking/vaststellingsovereenkomst. Voorts staat vast dat tijdens de besprekingen tussen partijen op 12 november 2015 niet is gesproken over de werking van het concurrentiebeding in de periode vanaf medio november 2015. Bij deze stand van zaken is de kantonrechter van oordeel dat de enkele omstandigheid dat werkgever niet mee wilde werken aan de pas op 24 november 2015 geuite wens tot verval van het non-concurrentiebeding niet meebrengt dat werknemer niet gebonden is aan de op 12 november 2015 gemaakte afspraken. Dat werkgever de door werknemer voorgestelde zinsnede: ‘daaronder begrepen de door Pink in vooruitzicht gestelde claim uit hoofde van de vermeende inbreuk op de non concurrentie/relatie beding en geclaimde boete’, niet in de overeenkomst heeft opgenomen, doet evenmin afbreuk aan de gebondenheid van werknemer aan de op 12 november 2015 gemaakte afspraken. Hierbij is van belang dat de voorgestelde zinsnede voor werknemer slechts tot doel heeft gestrekt zeker te stellen dat hij in de toekomst gevrijwaard zou blijven van aanspraken van werkgever tot betaling van de eventueel verbeurde boete wegens overtreding van het concurrentiebeding in de periode tot medio november 2015. Nu deze gewenste duidelijkheid aan werknemer is verstrekt middels een e-mail van 25 november 2015 staat de enkele weigering om de door werknemer voorgestelde zinsnede in de overeenkomst op te nemen niet aan de gemaakte afspraken in de weg. Dat het non-concurentiebeding tot 20 december 2015 haar werking zou behouden was voor werknemer kennelijk niet bezwaarlijk omdat diens gemachtigde op 24 november 2015 schreef dat de periode van twaalf maanden ‘toch al bijna voorbij’ was. Onder de gegeven omstandigheden kan als vaststaand worden aangenomen dat de inhoud van het concept van de vaststellingsovereenkomst overeenstemt met hetgeen partijen op 12 november 2015 hebben besproken. De kantonrechter neemt hierbij in ogenschouw dat werknemer zich pas op zijn vermeend onjuiste veronderstelling heeft beroepen nadat: (1) meer dan een week is verstreken na kennisname van het concept van de vaststellingsovereenkomst en (2) tussen partijen verschil van mening is ontstaan over het al dan niet vervallen van het concurrentiebeding in de periode vanaf medio november 2015. Voor zover werknemer desalniettemin van een onjuiste veronderstelling is uitgegaan, dient deze naar het oordeel van de kantonrechter voor risico van werknemer te blijven, omdat werknemer tijdens de onderhandelingen op en na 12 november 2015 is bijgestaan door een professionele gemachtigde, die hem hiervoor heeft kunnen behoeden. Gezien het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat partijen medio november 2015 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten ter beëindiging van onderhavig geschil. De inhoud daarvan staat aan toewijzing van het gevorderde in de weg.