Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 13 september 2016
ECLI:NL:GHDHA:2016:2721
werknemer/Via Mio 's-Gravenhage BV
Werknemer is van 5 januari 2009 tot 31 december 2013 bij Via Mio ’s-Gravenhage BV (hierna: Via Mio) in dienst geweest in de functie van Hoofd Stylist. Op 11 november heeft werknemer zich ziek gemeld. Op 15 november heeft Via Mio voor werknemer een ontslagaanvraag ingediend bij het UWV. Het UWV heeft toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Werknemer heeft een succesvol beroep gedaan op de vernietigbaarheid van het ontslag in verband met het bestaan van een opzegverbod wegens ziekte. Op 28 oktober 2013 achtte werknemer zich volledig arbeidsgeschikt. Op dezelfde dag heeft Via Mio een hernieuwde aanvraag om ontslagvergunning gedaan. Het UWV heeft de gevraagde ontslagvergunning verleend. Werknemer vordert een verklaring voor recht dat de opzegging kennelijk onredelijk is. De kantonrechter heeft de vordering van werknemer afgewezen. Tegen dit vonnis komt werknemer in hoger beroep.
Het hof oordeelt als volgt. Het belang van Via Mio om de arbeidsrelatie met werknemer te verbreken is evident. Via Mio kan het zich als commercieel bedrijf niet veroorloven een ontwerper te handhaven waarin niet het vertrouwen bestaat dat deze de door zijn werkgever gewenste uitstraling aan de door hem te ontwerpen kledingcollecties kan geven. Een en ander is een te groot bedrijfsrisico. Het gaat in dezen om een gebrek aan vertrouwen, niet om disfunctioneren, zodat een verbetertraject zoals door werknemer voorgestaan, niet geïndiceerd is. Voor zover werknemer suggereert dat Via Mio hem min of meer heeft overvallen met de geuite kritiek, is dat ten onrechte. Uit de brief van 22 oktober 2011 komt naar voren dat er door Via Mio verschillende gesprekken gevoerd zijn met werknemer over het door hem voor Via Mio verrichte werk en de daarmee samenhangende klachten van de verkoop en de winkeliers. Het ligt in het verlengde van het voorgaande dat Via Mio, toen werknemer arbeidsongeschikt raakte en dientengevolge de arbeidsrelatie met werknemer niet kon opzeggen, direct instak op re-integratie in het tweede spoor, immers op dat tijdstip had Via Mio het noodzakelijke vertrouwen in werknemer reeds verloren. Toen de verzekeringsarts van het UWV aangaf dat interne arbeidsmogelijkheden niet op voorhand waren uitgesloten, heeft Via Mio zich gericht op re-integratie in het eerste spoor, maar niet in de eigen functie van werknemer, omdat Via Mio daarin geen vertrouwen had. Via Mio heeft werknemer bij de re-integratie in het eerste spoor geen werkzaamheden opgedragen die te maken hadden met zijn oude functie, daartoe was Via Mio op grond van het deskundigenoordeel ook niet gehouden. Toen werknemer eenmaal arbeidsgeschikt bevonden was, stond het Via Mio vrij zich tot het UWV te wenden met het verzoek de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen. De loonsanctie die Via Mio is opgelegd speelt bij de vraag of Via Mio zich naar behoren van haar re-integratieverplichtingen heeft gekweten geen rol van betekenis, nu deze sanctie enkel verband hield met het niet voldoen aan vormvoorschriften. Nadat een en ander gerepareerd was, is de loonsanctie ook (voortijdig) opgeheven. Naar het oordeel van het hof heeft Via Mio zich niet als een slecht werkgever gedragen door tegen de achtergrond van haar geschetste belang bij het einde van de arbeidsovereenkomst, te handelen zoals zij gedaan heeft. De opzegging die het gevolg is van bedoeld handelen is dan ook niet kennelijk onredelijk. Voor enige compensatie (vergoeding van schade) voor dat handelen is dan ook geen enkele grond aanwezig. Vorenstaande betekent dat de vordering van werknemer geen grond heeft en moet worden afgewezen. Volgt bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep.