Rechtspraak
Rechtbank Amsterdam (Locatie Amsterdam), 22 september 2016
ECLI:NL:RBAMS:2016:6317
Nissan Motor Parts Center B.V./werknemer
Werknemer is sedert 1 november 2008 in dienst van Nissan en is laatstelijk werkzaam in de functie van Warehouse Worker. Op 2 juli 2016 hebben medewerkers van Nissan tijdens een visitatie 37 aan Nissan toebehorende injectoren in de tas van werknemer aangetroffen. Daarop heeft Nissan werknemer op staande voet ontslagen. Dit ontslag heeft Nissan bij brief van 4 juli 2016 aan werknemer bevestigd. In deze brief wordt – samengevat – diefstal en/of verduistering van 37 stuks injectoren, als dringende reden voor het ontslag genoemd. Nissan verzoekt de arbeidsovereenkomst met werknemer te ontbinden.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Het betreft een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, namelijk voor zover ooit in rechte zou komen vast te staan dat het ontslag ten onrechte is gegeven, in welk geval de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht zou herleven. Daarvan kan alleen sprake zijn indien werknemer het ontslag in rechte aanvecht. Indien werknemer het ontslag had willen aanvechten had hij op grond van artikel 7:686a lid 4 onderdeel a onder 2 BW daartoe een verzoek aan de kantonrechter moeten doen, binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door het gegeven ontslag is geëindigd, op straffe van verval van bevoegdheid om een dergelijk verzoek te doen. Het ontslag is op 2 juli 2016 gegeven. Dat betekent dat, indien werknemer de rechtsgeldigheid van het ontslag had willen aanvechten, hij uiterlijk 2 september 2016 een procedure bij de kantonrechter had moeten starten. Het ontbindingsverzoek is op 12 juli 2016 ingekomen. Daarop is een zitting bepaald op 24 augustus 2016 die op verzoek van de gemachtigde van Nissan is verplaatst en opnieuw is bepaald op 12 september 2016. Dat betekent dat ten tijde van die zitting de termijn voor werknemer om een procedure te starten was verstreken. Desgevraagd heeft de gemachtigde van Nissan bevestigd dat werknemer geen procedure heeft gestart. Het bovenstaande betekent dat op het moment van de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek het ontslag niet meer kon worden aangetast. Nissan had dus na 2 september 2016 geen belang meer bij een voorwaardelijk verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, daar vanaf dat moment vaststond dat aan de voorwaarde (vernietiging ontslag bij rechterlijke uitspraak) niet meer zou worden voldaan. Hoewel de gemachtigde van Nissan ter zitting heeft verklaard dat in zaken als deze er in het algemeen nog steeds een belang is voor een voorwaardelijke ontbinding, is dat belang in het onderhavige geval er in ieder geval niet meer. Nissan had het verzoek dan ook voor zitting in kunnen trekken. Nu dit niet is gebeurd wordt het verzoek afgewezen wegens gebrek aan belang.