Rechtspraak
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Almere), 11 oktober 2016
ECLI:NL:RBMNE:2016:5475
werkgeefster/werkneemster
Werkneemster is per 1 maart 2013 in dienst getreden bij werkgeefster in de functie van bloembindster. In oktober 2013 heeft werkneemster zich ziek gemeld wegens rugklachten. In die maand, alsmede in mei 2015, is zij geopereerd aan een hernia. Sinds mei 2015 heeft zij niet of nauwelijks gewerkt. Het UWV heeft aan werkgeefster een loonsanctie opgelegd vanwege het niet voldoen aan de re-integratieverplichtingen, die inhoudt dat werkgeefster tot 7 februari 2017 het loon van werkneemster moet doorbetalen. Werkgeefster verzoekt thans de arbeidsovereenkomst met werkneemster te ontbinden, primair vanwege verwijtbaar handelen en subsidiair vanwege een verstoorde arbeidsverhouding. Aan deze verzoeken legt werkgeefster ten grondslag dat werkneemster bij haar indiensttreding niet eerlijk is geweest over haar fysieke gesteldheid, dat zij niet tot nauwelijks meewerkt aan haar re-integratie, dat zij zorgt voor een negatieve sfeer in de winkel en spanning bij het personeel, dat de partner van werkneemster werkgeefster intimideert en dat zij een personeelsaankoop (hyacinten) van 26 maart 2015 niet heeft afgerekend.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Dat de verzochte ontbinding is ingegeven door de arbeidsongeschiktheid van werkneemster is niet gebleken. Het opzegverbod staat derhalve niet aan de verzochte ontbinding in de weg. De kantonrechter is voorts van oordeel dat werkgeefster haar stelling dat werkneemster tijdens haar indiensttreding al rugklachten had (gehad) onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. De enkele verklaring van de vorige werkgeefster van werkneemster, die schrijft dat zij eerder rugklachten had, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Hetgeen werkgeefster heeft gesteld met betrekking tot de re-integratie-inspanningen van werkneemster blijkt nergens uit. Bovendien moet een verzoek gegrond op artikel 7:669 lid 3 onderdeel e BW, in verband met het zonder deugdelijke grond door de werknemer niet nakomen van haar re-integratieverplichtingen, voorzien zijn van een verklaring van een deskundige als bedoeld in artikel 7:629a BW en moet de werknemer eerst schriftelijk zijn gemaand tot nakoming van die verplichting of moet om die reden de loonbetaling zijn gestaakt. Dit heeft werkgeefster niet gedaan. Ook heeft werkgeefster werkneemster nimmer aangesproken op haar ‘stookgedrag’, zodat ook die onderbouwing van het ontbindingsverzoek geen hout snijdt. Ook de stelling dat de partner van werkneemster werkgeefster intimideert is onvoldoende aannemelijk gemaakt. Tot slot overweegt de kantonrechter dat nergens uit blijkt dat werkneemster op 26 maart 2015 de hyacinten daadwerkelijk niet heeft betaald. De aangedragen primaire grond kan niet tot toewijzing van het ontbindingsverzoek leiden. Ook is niet aannemelijk dat sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van werkgeefster niet langer in redelijkheid gevergd kan worden dat zij het dienstverband met werkneemster voortzet. Werkgeefster heeft geen inspanningen verricht om tot een verbetering van de arbeidsrelatie te komen. Volgt afwijzing van het verzoek.