Rechtspraak
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Leeuwarden), 27 december 2016
ECLI:NL:RBNNE:2016:5577
werknemer/QBuzz B.V.
Werknemer is op 2 april 1991 als chauffeur in dienst getreden van Arriva. Na de overgang van de concessie is hij per 14 december 2008 als chauffeur in dienst getreden van Qbuzz. Op de arbeidsarbeidsovereenkomst is de CAO Openbaar Vervoer (hierna: de cao) van toepassing verklaard. Werknemer vordert een bedrag van € 2646,19 netto ter zake forenzenvergoeding en VSCA-vergoeding over de periode van 1 januari 2010 tot en met februari 2016. Ter onderbouwing van de vordering heeft werknemer het volgende aangevoerd. Door de verplaatsing per 1 januari 2010 van de vestiging van Qbuzz is de reisafstand (afstand woon-werkverkeer) voor werknemer met 5 kilometer (enkele reis: 2,5 kilometer) toegenomen. Dit komt wat betreft de (berekening van de) forenzenvergoeding neer op een toename van zones, van 3 naar 4 zones. Per 1 januari 2010 had Qbuzz dus een forenzenvergoeding ex artikel 47 van de cao op basis van 4 zones moeten toekennen en voldoen aan werknemer. Qbuzz heeft dit echter nagelaten. Qbuzz heeft in verband met de bedrijfsverplaatsing alleen maar een VCSA-vergoeding ex artikel 6 cao toegekend, een vergoeding voor elke, per dag gereisde kilometer, die uitstijgt boven 4 kilometer per dag (Bijlage 13 onder b). Vanwege de bedrijfsverplaatsing bestaat echter recht op beide vergoedingen, een verhoogde forenzenvergoeding én een VCSA-vergoeding. Artikel 47 lid 5 verbiedt deze cumulatie dus niet. Subsidiair heeft werknemer het volgende aangevoerd. Voor het geval de VCSA-vergoeding wél als een reiskostenvergoeding als bedoeld in artikel 47 lid 5 van de cao moet worden beschouwd, is het de vraag welke vergoeding dan prevaleert, de forenzenvergoeding ex artikel 47 van de cao of de VCSA-vergoeding ex artikel 6 van de cao. Volgens werknemer moet de meest gunstige regeling worden toegepast op het hele woon-werktraject, hetgeen in het geval van werknemer (en diverse andere werknemers) dan uitkomt op een hogere forenzenvergoeding.
De kantonrechter oordeelt als volgt. Volgens vaste rechtspraak (recentelijk HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2687) geldt voor de uitleg van een bepaling van een cao de zogeheten cao-norm. Niet in geschil is dat de forenzenvergoeding een reiskostenvergoeding betreft, in de zin dat het een tegemoetkoming is in de kosten van woon-werkverkeer. Evenmin is in geschil dat, op grond van het bepaalde in artikel 47 lid 5 van de cao, een werknemer, die (reeds) een forenzenvergoeding geniet, ter zake extra reisafstand, als gevolg van een bedrijfsverplaatsing, geen aanspraak maakt op een (verhoging van de reeds toegekende) forenzenvergoeding én tegelijk ter zake deze extra reistijd op ‘enige andere reiskostenvergoeding’. Partijen verschillen evenwel primair van mening over de vraag of de VCSA-vergoeding ex artikel 6 van de cao een reiskostenvergoeding in de zin van artikel 47 lid 5 cao betreft. De kantonrechter beantwoordt deze vraag, gelet op de bewoordingen in de cao, bevestigend. Dit brengt mee dat een werknemer, die (reeds) een forenzenvergoeding geniet, zoals werknemer, ter zake extra reisafstand, als gevolg van een bedrijfsverplaatsing, op grond van artikel 47 lid 5 van de cao, geen aanspraak kan maken op zowel een (verhoging van de) forenzenvergoeding, als op een, in verband met deze (zelfde) extra reisafstand toegekende, VCSA-vergoeding. Het primaire standpunt van werknemer wordt verworpen.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord is welke vergoeding, in het licht van de anticumulatiebepaling van artikel 47 lid 5 cao, dan voorrang heeft. De cao is niet duidelijk over dit punt. Wel geldt dat bij de uitleg van Qbuzz (inhoudende dat de VCSA-vergoeding voorrang heeft boven de forenzenvergoeding) er in individuele gevallen sprake kan zijn van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, in de zin dat sprake kan zijn van twee werknemers die dezelfde reisafstand afleggen (bijvoorbeeld omdat zij elkaars buren zijn) van woon naar werk, en die daarvoor verschillende vergoedingen ontvangen, waarbij het dan ook nog zo kan zijn dat de langer in dienst zijnde werknemer een lagere vergoeding krijgt dan de werknemer die na hem/haar (en na de standplaatswijziging) in dienst is getreden. Dit leidt tot een voor werknemers onbegrijpelijk verschil van behandeling van op zich ‘gelijke gevallen’. In de door werknemer voorgestane uitleg van de cao, inhoudende dat bij een ‘botsing’ van aanspraken op vergoedingen, de voor de werknemer meest gunstige optie wordt gekozen, is van een zodanige ongelijkheid geen sprake. Voorts weegt de kantonrechter mee dat de cao ter zake van de wijziging van de forenzenvergoeding van een reisafstand in zones naar een reisafstand in kilometers een regeling kent waarbij de werknemers die door de wijziging erop achteruit zouden gaan, de oude, hogere, vergoeding behouden. In dat geval wordt dus expliciet gekozen voor de voor de werknemer meest gunstige regeling. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit het geheel van de cao in onderling verband gezien, tezamen met het feit dat de door Qbuzz voorgestane uitleg van artikel 47 lid 5 cao leidt tot een arbitrair onderscheid in de feitelijk door een werknemer te ontvangen vergoeding, dat de anticumulatiebepaling van artikel 47 lid 5 cao aldus moet worden gelezen dat in geval van cumulatie van de forenzenvergoeding met de VCSA-vergoeding, de voor de werknemer meest gunstige optie voorrang geniet, omdat een andere uitleg van die bepaling tot onaannemelijke rechtsgevolgen leidt. Gelet op de hiervoor gegeven uitleg aan artikel 47 lid 5 van de cao, heeft de kantonrechter behoefte aan verduidelijking over de vraag of en zo ja, tot welk bedrag werknemer jegens Qbuzz (nog) aanspraak maakt op een reiskostenvergoeding (forenzenvergoeding en/of VCSA-vergoeding). Werknemer wordt in de gelegenheid gesteld om zich hierover uit te laten, waarna Qbuzz in de gelegenheid zal worden gesteld om daar bij antwoordakte op te reageren.