Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 7 februari 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:882
Coatinc De Meern B.V./werknemers
Feiten
Werknemers zijn werkzaam bij Coatinc als productiemedewerker, vanaf respectievelijk 20 april 1998, 4 februari 2008, 14 augustus 2000 en 6 februari 1989 tegen een salaris van respectievelijk € 2733.18, € 3441,60, € 2435,66 en € 2871,07 bruto exclusief 8% vakantietoeslag en inclusief 14% ploegentoeslag. In de arbeidsovereenkomsten van voormelde werknemers is vermeld dat zij zijn aangenomen als productiemedewerker in ploegendienst. Op de arbeidsovereenkomsten is de CAO Metaalbewerkingsbedrijven (verder: de cao) van toepassing. Bij brief van 20 november 2015 heeft Coatinc aan werknemers meegedeeld dat zij zouden worden verplaatst uit de ploegendienst. Bij e-mailbericht van 28 januari 2016 heeft een medewerker van FNV Metaal aan Coatinc meegedeeld dat een tegenverzoek namens werknemers is uitgesteld. Nadat van de zijde van FNV Metaal geen nadere reactie meer was gekomen, heeft Coatinc de in de brief van 20 november 2015 genoemde wijziging van de arbeidsovereenkomsten van werknemers doorgevoerd. Werknemers hebben in eerste aanleg gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Coatinc zal veroordelen om hen onmiddellijk weer tewerk te stellen in de ploegendienst en onmiddellijk over te gaan tot betaling van de ploegendiensttoeslag. Werknemers moeten naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter met ingang van 1 juli 2016 weer worden toegelaten tot het verrichten van werkzaamheden in de ploegendienst. Coatinc komt op tegen dit voorlopige oordeel.
Beoordeling
Het hof is van oordeel dat het werken in de ploegendienst en het ontvangen van de daarbij behorende ploegendiensttoeslag door werknemers als tussen partijen overeengekomen arbeidsvoorwaarden hebben te gelden. Anders dan Coatinc stelt, is het verplaatsen van werknemers uit de ploegendienst niet als een instructierecht (volgens Coatinc het vaststellen van het werkrooster) in de zin van artikel 7:660 BW te beschouwen (welke maatregel anders dan een in dit geval aan de orde zijnde arbeidsvoorwaarde eenzijdig door de werkgever kan worden opgelegd). Zoals hiervoor is overwogen, is in de arbeidsovereenkomst van werknemers het werken in de ploegendienst als recht vastgelegd. Reeds hieruit volgt dat dit recht niet op basis van het instructierecht eenzijdig kan worden beëindigd. Daarbij komt dat reeds gedurende jaren werknemers in de ploegendienst werkzaam zijn en dat een deel van het salaris aan het verrichten van de werkzaamheden in de ploegendienst gekoppeld is. Bij die stand van zaken valt het werken in de ploegendienst niet onder de voorschriften omtrent het verrichten van de arbeid, alsmede die strekken ter bevordering van de goede orde in de onderneming als in artikel 7:660 BW bedoeld. De overige twee grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Voorts stelt het hof voorop dat moet worden onderzocht of Coatinc in een wijziging van omstandigheden als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van voornoemde arbeidsvoorwaarden en of het door haar gedane voorstel redelijk is. Het hof is vooralsnog van oordeel dat het feit dat in de cao is vermeld dat werknemers die ouder zijn dan 55 jaar niet kunnen worden verplicht in ploegen te werken, niet zelfstandig de door Coatinc gewenste wijziging van de arbeidsvoorwaarden kan dragen. Gesteld noch gebleken is dat de bepaling (bijv. doordat werknemers daarop vaak een beroep doen) tot problemen in bedrijfsvoering leidt die het noodzakelijk maken dat werknemers niet langer in de ploegendienst werkzaam zijn. Voor zover Coatinc heeft bedoeld dat de in de brief genoemde eerste reden (het niet kunnen verplichten van werknemers boven de 55 jaar tot het werken in ploegendienst) in samenhang met de daarin vermelde tweede reden (het hoge ziekteverzuim) moet worden gelezen, geldt dat naar het voorlopig oordeel van het hof Coatinc dit niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd. Nu uit het voorgaande volgt dat Coatinc niet, althans onvoldoende heeft aangetoond dat het ziekteverzuim van werknemers aanleiding heeft kunnen vormen om hun werkzaamheden in de ploegendienst te beëindigen, is het hof vooralsnog van oordeel dat niet aan de vermelde maatstaf voor de eenzijdige wijziging is voldaan. De grieven falen, zodat het bestreden vonnis van 24 juni 2016 moet worden bekrachtigd.