Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 8 februari 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:923
werknemer/de stichting
Feiten
Werknemer is sinds 1 juli 2006 in dienst van de stichting geweest, oorspronkelijk in de functie van jongerenwerker, laatstelijk in de functie van sociaal werker maatschappelijke ondersteuning. Werknemer is in 2014-2016 langdurig wegens ziekte uitgevallen geweest. In april 2016 heeft zich een incident voorgedaan, waarbij werknemer meerdere collega’s op bedreigende en intimiderende toon heeft gesproken, bevel van leidinggevende het pand te verlaten heeft genegeerd waardoor uiteindelijk 112 is gebeld. De stichting heeft werknemer conform de cao geschorst in afwachting van ontslag, nu zij meent dat sprake is van een dringende reden. De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst op de g-grond ontbonden per 1 oktober 2016.
Oordeel gerechtshof
Het hof oordeelt als volgt.
Ongenoegen over re-integratie en functie-indeling rechtvaardigt geen e-grond, wel een g-grond
Het hof heeft ter zitting geconstateerd dat partijen een geheel andere beleving van de gebeurtenissen hebben die zich op 12 april 2016 hebben voorgedaan. Daar waar de stichting, ter zitting toegelicht door Y, het gedrag van werknemer als intimiderend en bedreigend heeft ervaren, zowel jegens zichzelf als jegens de collega’s van werknemer, herkent werknemer zich hier totaal niet in. Sterker nog, werknemer heeft zich, onder meer onder overlegging van een filmpje op een usb-stick, op het standpunt gesteld dat de stichting zich jegens hem intimiderend heeft gedragen. Werknemer heeft ook ter zitting toegelicht hoe volgens hem die bewuste dag is verlopen. Het hof heeft verder geconstateerd dat werknemer alle krediet bij de ter zitting aanwezig leidinggevenden (te weten zijn direct leidinggevende mevrouw X en Z) heeft verspeeld. In het bijzonder de voortdurende strijd over de re-integratiewerkzaamheden heeft ertoe geleid dat de stichting een terugkeer van werknemer niet meer ziet zitten. Zowel werknemer als Z hebben ter zitting uitgebreid uiteengezet hoe in hun visie de re-integratie is verlopen. In de kern genomen komt de visie van werknemer erop neer dat hij van mening is dat hij zich voornamelijk met beheerderswerkzaamheden bezighield, zoals het schoonmaken van de wc’s en de keuken en het vegen van het dak, alsmede met het rijden op de belbus (wat normaal gesproken volgens hem alleen door vrijwilligers wordt gedaan), en dat hij niet voor het werk waarin hij wilde terugkeren, het jongerenwerk, werd ingezet. Hij is zelf met het idee gekomen om werkbezoeken aan (basis)scholen af te leggen om kennis op te doen hoe andere organisaties functioneerden, maar kreeg te horen dat hij op de werkplek moest blijven waar hij zijn beheerderswerkzaamheden kon uitvoeren. Volgens X luidde het advies van de bedrijfsarts dat werknemer niet met moeilijke doelgroepen in aanraking mocht komen, reden waarom met hem (volgens X in veel meer gesprekken dan alleen in de gespreksverslagen is vastgelegd) is afgesproken met beheerderswerkzaamheden te beginnen. Het hof acht op grond van het bovenstaande voldoende aannemelijk geworden dat sprake is van een zodanige verstoorde verhouding dat van de stichting redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het hof acht de gedragingen van werknemer op die bewuste 12 april 2016 echter niet zodanig verwijtbaar dat zij een ontbinding op de e-grond rechtvaardigen. Dat de op die dag aanwezige leidinggevenden en collega’s van werknemer het gedrag van hem als intimiderend en bedreigend hebben ervaren, wil het hof zeker aannemen, maar onvoldoende duidelijk is geworden dat die gedragingen alleen, objectief gezien dusdanig ernstig waren dat van de stichting in redelijkheid niet gevergd kon worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Werknemer heeft inmiddels een transitievergoeding ter hoogte van € 8460 van de stichting ontvangen.