Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/ABN AMRO
Hoge Raad, 10 maart 2017
ECLI:NL:HR:2017:410

werknemer/ABN AMRO

Weigering afgifte integriteitsverklaring oud-werkgever (ABN AMRO) leidt niet tot schadevergoeding aan werknemer.

Feiten

(Cassatieberoep van AR 2015-0963 na eerder cassatieberoep AR 2014-0407.) Werknemer is van 1 oktober 1974 tot 1 mei 2005 bij ABN AMRO in dienst geweest. De arbeidsovereenkomst is tussen partijen beëindigd onder toekenning van een vergoeding van € 770.000 aan werknemer en met een geheimhoudingsbeding. Werknemer is met ingang van 1 mei 2005 in dienst getreden bij Fortis Bank (Nederland) als relatiemanager bij MeesPierson. In de arbeidsovereenkomst is het niet verkrijgen van een integriteitsverklaring (conform de Integriteitscode van de Nederlandse Vereniging van Banken) als ontbindende voorwaarde opgenomen. ABN AMRO heeft geweigerd de integriteitsverklaring voor werknemer af te geven, omdat volgens ABN AMRO werknemer (soms ten koste van collega’s) het behalen van financiële doelstellingen boven alles plaatste en zich manipulatief zou hebben opgesteld in het managementteam. MeesPierson heeft werknemer vervolgens medegedeeld dat zij de arbeidsovereenkomst met hem als van rechtswege geëindigd beschouwt omdat de ontbindende voorwaarde is vervuld. Werknemer acht deze gang van zaken in strijd met de overeenkomst dan wel onrechtmatig. De kantonrechter en het hof hebben schadevergoeding op te maken bij staat toegewezen. Volgens het hof zijn de verwijten onvoldoende om werknemer niet integer in de zin van de Integriteitscode te achten.

Oordeel Hoge Raad 2014

De Hoge Raad heeft het arrest van het hof vernietigd, omdat het hof de verwijten (ook) in onderlinge samenhang had moeten beschouwen. Naar het oordeel van het verwijzingshof heeft werknemer, gezien het totaalbeeld, niet integer gehandeld in de zin van de Integriteitscode. De gewraakte brief van ABN AMRO van 28 juli 2005 wordt niet in strijd met de geheimhoudingsclausule of onrechtmatig geacht. Tegen dit oordeel keert werknemer zich in cassatie.

Conclusie A-G (Hartlief)

Werknemer klaagt dat de Integriteitscode tussen banken geldt en niet tussen de werknemer en werkgever. Derhalve had stringenter aan de contractuele afspraken tussen werknemer en werkgever getoetst moeten worden. Bovendien zou het goed werkgeverschap onvoldoende zijn meegewogen. In een procedure na cassatie en verwijzing die volgt op een vernietiging van een einduitspraak is de verwijzingsrechter gebonden aan alle in de vernietigde uitspraak gegeven beslissingen die in cassatie niet of vergeefs zijn bestreden. De in cassatie onbestreden overwegingen hebben immers kracht van gewijsde verkregen en de in cassatie vergeefs bestreden beslissingen zijn onaantastbaar geworden door het arrest van de Hoge Raad. De verwijzingsrechter is slechts in twee gevallen niet aan een eerdere eindbeslissing gebonden, namelijk als de eindbeslissing vanwege de vernietiging in cassatie niet in stand is gebleven (art. 424 Rv) of als in cassatie tegen de eindbeslissing is opgekomen en de gegrondheid van die klacht in het midden is gelaten. Deze situatie doet zich niet voor, zodat om procesrechtelijke redenen de klachten falen.

Oordeel Hoge Raad

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.