Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 18 april 2017
ECLI:NL:RBOBR:2017:2284
erfgenamen/Van den Bosch Transport B.V. c.s.
Feiten
In februari 2016 is de heer X met een tankwagen van de weg geraakt, zeer ernstig gewond geraakt en op 8 juni 2016 is X, nadat hij enige tijd in coma heeft gelegen, overleden. X was als chauffeur in dienst van Sentosa, een in Roemeniƫ gevestigde wegvervoerder waarmee Van den Bosch Transport B.V. (hierna: Van den Bosch) een charterovereenkomst heeft gesloten. Toen het verkeersongeval tijdens werktijd plaatsvond, werkte X ten gunste van Van den Bosch, via zijn Roemeense formele werkgever. De erfgenamen van X menen dat Van den Bosch op grond van artikel 7:658 lid 4 BW aansprakelijk is voor de schade die de erfgenamen lijden en nog zullen lijden. De erfgenamen van X verzoeken in dit kader onder meer een verklaring voor recht.
Oordeel
Rechtsmacht
Nu niet in geschil is dat de erfgenamen van X een rechtstreekse vordering jegens Van den Bosch kunnen instellen en Van den Bosch is gevestigd in een EEX-staat, heeft de Nederlandse rechter op grond van het bepaalde in artikel 21 lid 1 van de Herschikte EEX-Verordening rechtsmacht.
Ontvankelijkheid erfgenamen
De kantonrechter constateert dat in het geheel niet duidelijk is wat de relatie is tussen de erfgenamen en de heer X. Een van de erfgenamen zou de echtgenote van X zijn, maar dat blijkt nergens uit. Blijkens zijn uitlatingen ter zitting heeft de gemachtigde zich daar niet van vergewist. Aan de erfgenamen zou gelegenheid geboden kunnen worden de benodigde bescheiden alsnog in het geding te brengen. De kantonrechter zal die gelegenheid niet geven en de erfgenamen niet-ontvankelijk verklaren, ten eerste omdat de gemachtigde van de erfgenamen daartoe ruim de gelegenheid heeft gehad en deze onbenut voorbij heeft laten gaan. Hij was immers al geruime tijd bekend met het verweer op dit punt. Op de tweede plaats omdat de kantonrechter dit niet zinvol acht omdat het verzoek hoe dan ook afgewezen zou worden, gelet op de overwegingen die de rechtbank vervolgens ten overvloede geeft.
Geen aansprakelijkheid
Het betreft hier een principiƫle en maatschappelijk relevantie kwestie, die kort gezegd ziet op de vraag in hoeverre Van den Bosch verantwoordelijk is voor de buitenlandse chauffeur die zij via een buitenlandse onderneming heeft ingezet in het kader van haar bedrijfsuitoefening. Het is evenwel niet mogelijk daarover in dit deelgeschil inhoudelijk te beslissen. Er is wel gesteld dat X voor zorg en veiligheid (mede) afhankelijk was van Van den Bosch, maar dat is volstrekt onvoldoende onderbouwd. Noch in het verzoekschrift, noch naar aanleiding van het gemotiveerde verweer van Van den Bosch is relevante informatie gegeven over de feitelijke gang van zaken en verhoudingen. Zodoende kan aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 4 BW niet worden vastgesteld. Dientengevolge is een beroep op artikel 7:611 BW (vanwege het niet afsluiten van een deugdelijke verzekering) evenmin mogelijk. Verder is door de erfgenamen niets aangevoerd op basis waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat sprake is van een onrechtmatige daad zijdens Van den Bosch jegens X. Bij gebreke van relevante feiten is er voor bewijslevering geen plaats.
Conclusie
De erfgenamen van X zijn niet ontvankelijk in hun verzoek.