Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie Eindhoven), 14 april 2016
ECLI:NL:RBOBR:2016:7508
werknemer/Vlisco Netherlands B.V.
Feiten
Aan Vlisco is het bewijs opgedragen dat werknemer op 27 juli 2015 de binnen de onderneming van Vlisco geldende veiligheidsvoorschriften heeft overtreden door op een gevaarzettende manier zijn heftruck met een te hoge lading in voorwaartse richting op het fabrieksterrein te besturen. Vlisco heeft om dat bewijs te leveren twee getuigen gehoord. Werknemer heeft afgezien van het laten horen van tegengetuigen.
Oordeel
De verklaringen van de beide getuigen zijn geloofwaardig en leveren naar het oordeel van de kantonrechter volledig bewijs op. Het bedrijfsverkeersreglement schrijft voor dat – samengevat – bij zichtbelemmerende hoogte van de last achteruitgereden moet worden. Vast staat dat werknemer het reglement kende en dat hij vooruitgereden is. Voorts is de kantonrechter van oordeel dat vaststaat dat de last het zicht belemmerde. Wat werknemer ten aanzien van de zichthoogte heeft aangevoerd doet aan de laatste conclusie niet af. De kantonrechter verwerpt de verweren ter zake het gezichtsveld en de lasthoogte. Men moet als chauffeur zicht hebben vanaf 5 meter voor de truck en het is ongeloofwaardig dat het enorme verschil met de 20 meter waar men met de reconstructies op uitkomt wordt veroorzaakt door een klein verschil in lichaamslengte of door een verschil in lasthoogte waarnaar men bij gebrek aan concrete gegevens alleen maar kan raden. De verklaringen van beide getuigen berusten niet alleen op hun gesprek met de getuige, maar ook op de reconstructies op diens aanwijzingen én op hun gesprekken met werknemer, die het ontbreken van eigen waarneming compenseren; de kantonrechter acht de bewijswaarde daarom voldoende. Ongeloofwaardig vindt de kantonrechter het verweer dat niet gevraagd is naar bezwaren; alleen al het feit dat werknemer in het gesprek is blijven volhouden dat hij niet gevaarlijk had gereden maakt aannemelijk dat hij assertief genoeg was om zelf met zijn bezwaren te komen als hij dat geraden achtte. Werknemer brengt in zijn conclusie ook nu weer bezwaren naar voren tegen de kwalificatie van het bewezene als dringende reden voor ontslag op staande voet: de gesprekspartners stonden niet open voor zijn zienswijze en hadden een tunnelvisie, hij was overdonderd, hij had niet zo veel waarschuwingen gehad dat hij ontslagen mocht worden. Het zij herhaald: niet aannemelijk was dat er reële bezwaren waren tegen de visie die zijn gesprekspartners koesterden, want werknemer heeft daar toen onvoldoende tegen ingebracht; dat werknemer overdonderd was gelooft de kantonrechter niet en dat hij gewaarschuwd was staat vast omdat de bewuste brief en bewijsstukken zijn overgelegd. Dat werknemer mocht menen dat hij de regels in afwachting van de cursus mocht blijven overtreden acht de kantonrechter onverdedigbaar. De conclusie is dat de bewezen gebeurtenis in combinatie met de zeer kort daaraan voorafgegane waarschuwing een dringende reden tot ontslag was. Aannemelijk is op grond van de verklaring die persoon E destijds op de zitting heeft afgelegd en de getuigenverklaringen dat werknemer enkele keren is gewaarschuwd voordat men hem op 18 juli 2016 de wacht aanzegde; dat Vlisco zegt dat dat tien keer gebeurd is, terwijl zij niet bewijst dat het inderdaad tien keer geweest is, acht de kantonrechter niet bezwaarlijk genoeg om aan de gegrondheid van het ontslag af te doen; naar de letter is het misschien niet juist; naar de strekking (een kernachtige karakteristiek van de voorgeschiedenis) is het aanvaardbaar. Dit alles brengt mee dat het verzoek moet worden afgewezen.