Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 13 juli 2017
ECLI:NL:GHSHE:2017:3239

werknemer/werkgever

Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of het hoger beroep tijdig is ingesteld door werknemer. Het hof stelt partijen in de gelegenheid zich bij akte nader uit te laten over de ontvankelijkheid van werknemer.

Feiten

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van 2 januari 2017 (zie AR 2017-0011).

Oordeel

De eerste vraag die het hof moet beantwoorden, is of werknemer ontvankelijk is in het door hem ingestelde hoger beroep. De bestreden beschikking is van 2 januari 2017. Hoger beroep daartegen moet binnen drie maanden, te rekenen vanaf de dag van de beschikking, worden ingesteld (art. 358 lid 2 Rv). Tijdens de zitting heeft werknemer aangevoerd dat de beroepstermijn, gelet op artikel 1 van de Algemene termijnenwet, niet op zondag 2 april 2017, maar op maandag 3 april 2017 verstreek, waardoor het hoger beroep tijdig is ingesteld. Vervolgens heeft het hof kort de vraag aan de orde gesteld of de Algemene termijnenwet in arbeidszaken geldt, maar partijen waren niet op deze vraag voorbereid. Artikel 7A:2031 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de Algemene termijnenwet niet van toepassing is op de termijnen die in titel 10 van Boek 7 BW zijn gesteld. Deze titel heeft betrekking op de arbeidsovereenkomst. De geldende beroepstermijn is echter niet opgenomen in titel 10 van Boek 7 BW, maar als gezegd in artikel 358 Rv. (Zie over de termijnen J.S. Engelsman, Termijnen in het arbeidsrecht: een overzicht onder de WWZ’, ArbeidsRecht 2015/49.) Partijen zullen gelet op het voorgaande in de gelegenheid worden gesteld zich bij akte nader uit te laten over de ontvankelijkheid van werknemer in het hoger beroep. Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.