Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 13 juli 2017
ECLI:NL:GHSHE:2017:3263

werknemer/werkgever

Vernietiging vonnis kantonrechter waarin transitievergoeding van werknemer werd gematigd tot € 25.000. Werknemer heeft recht op volledig transitievergoeding (+/- € 73.500). Dat de vergoeding niet in verhouding staat tot de door werknemer geleden schade of het inkomensverlies en dat vanwege de cao-VO additionele vergoedingen zijn toegekend doet hier niet aan af.

Feiten

Werknemer is geboren in 1952. Hij wordt in 2018 AOW-gerechtigd. Hij is op 1 augustus 1978 in dienst getreden van (de rechtsvoorgangster van) werkgever (een school) als docent Frans. Aan werknemer is, na een ziekteperiode van 14 november 2011 tot 11 november 2013, een WGA-uitkering toegekend voor 36,64%, waarna een dienstverband met een werktijdfactor van 0,6336 resteerde. Per 10 juni 2014 heeft werknemer zich opnieuw ziek gemeld. Hem is per 10 juni 2014 een IVA-uitkering toegekend. Op 17 mei 2016 heeft de school een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV wegens langdurige arbeidsongeschiktheid, welke is toegekend. Bij brief van 31 mei 2016 heeft de school opgezegd tegen 23 augustus 2016. Werknemer heeft in eerste aanleg verzocht hem een transitievergoeding toe te kennen van € 73.541,42 bruto te vermeerderen met de wettelijke rente. De kantonrechter heeft een – sterk gematigde – transitievergoeding toegekend van € 25.000 bruto.

Oordeel

Met grief 1 keert werknemer zich tegen deze beperking in de hoogte van de transitievergoeding tot € 25.000. Naar het oordeel van het hof heeft de WWZ-wetgever niet beoogd de toepasselijkheid van de artikelen 6:2 lid 2 BW (als de transitievergoeding moet worden aangemerkt als een verbintenis uit de wet) en 6:248 lid 2 BW (als de vergoeding voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst) uit te sluiten. Dit blijkt niet (expliciet noch impliciet) uit de parlementaire geschiedenis. De kantonrechter heeft acht geslagen op het feit dat de werknemer een IVA-uitkering krijgt. Daaruit heeft de kantonrechter afgeleid dat de werknemer niet meer een andere baan zal krijgen. In het licht van hetgeen hierover is opgenomen in de memorie van toelichting op het Wetsvoorstel van wet houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (34699) kan het feit dat de werknemer een IVA-uitkering krijgt geen aanleiding geven hem een lagere transitievergoeding toe te kennen. Dat was niet de bedoeling van de wetgever. De kantonrechter heeft mede gelet op het feit dat tussen de ontslagdatum 23 augustus 2016 en de AOW-gerechtigde leeftijd in 2018 een korte periode (van toch nog ruim 20 maanden) ligt en heeft erop gewezen dat degene die wordt ontslagen wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd geen recht heeft op een transitievergoeding. In dit licht bezien, vormt het feit dat de werknemer in 2018 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt, onvoldoende aanleiding om hem – alleen al op die grond – een lagere transitievergoeding toe te kennen. Dat was niet de bedoeling van de wetgever. De school heeft nog aangevoerd dat de ‘schade’, het inkomensverlies, voor de werknemer van ongeveer € 6000 disproportioneel is in verhouding tot de verlangde transitievergoeding van ruim € 73.000 en een ongerechtvaardigde verrijking ten opzichte van hen waarvan het dienstverband eindigt op de AOW-gerechtigde leeftijd. Kennelijk heeft de kantonrechter hier ook het oog op gehad. En inderdaad kan een dergelijke disproportionaliteit op het eerste gezicht onaanvaardbaar lijken, maar is zij dat, mede in het licht van de bedoeling van de wetgever, in dit geval niet. Zo heeft de wetgever het recht op en de hoogte van de transitievergoeding uitdrukkelijk niet gekoppeld aan de ‘schade’ of inkomensverlies. Naar het oordeel van het hof bestaat er geen grond, ook niet als alle genoemde en hierna te noemen omstandigheden in samenhang worden beschouwd, om toekenning van een volledige transitievergoeding onaanvaardbaar te achten en op die grond te matigen. De omstandigheid dat de transitievergoeding, zoals de school stelt, niet wordt bekostigd door OCW is op zichzelf onvoldoende grond om het recht op of de hoogte van de transitievergoeding te matigen. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat vanwege de cao-VO (voortgezet onderwijs) additionele vergoedingen zijn toegekend (pleitnota eerste aanleg). De door de werknemer gemaakte berekening van de hoogte van de vergoeding is niet, althans niet toereikend onderbouwd betwist (een eigen berekening van de school ontbreekt). Het bedrag ad € 73.514,42 bruto zal derhalve worden toegewezen.