Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 21 juli 2017
ECLI:NL:RBROT:2017:5708
Ecoloss Crew B.V./werknemer
Feiten
Tussen partijen heeft vanaf 1 maart 2007 een dienstverband bestaan. In de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zijn onder meer een geheimhoudingsplicht, een verbod om werknemers te stimuleren uit dienst te treden en een boetebeding opgenomen. Partijen hebben de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 november 2016 beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst. In de vaststellingsovereenkomst is een geheimhoudingsbeding opgenomen (zonder boetebeding) en is opgenomen dat het relatiebeding komt te vervallen.
Oordeel
Het geschil tussen partijen betreft de vraag of werknemer zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden en het anti-ronselbeding uit de arbeidsovereenkomst heeft overtreden. Niet in geschil is dat in de vaststellingsovereenkomst zelf geen aparte bepaling is opgenomen waarin een boete wordt gesteld op overtreding van de onder artikel 3 sub 1 van die vaststellingsovereenkomst voor beide partijen opgenomen geheimhoudingsverplichting met betrekking tot de inhoud en uitvoering van die vaststellingsovereenkomst. Anders dan Ecoloss heeft betoogd kan sanctionering met een boete van overtreding van deze specifieke geheimhoudingsverplichting niet worden gebaseerd op artikel 19 van de arbeidsovereenkomst. Indien al zou komen vast te staan dat werknemer in gesprekken met H. en W. de hem door Ecoloss verweten onderwerpen ter sprake heeft gebracht, werknemer betwist dit, althans geeft hieraan een andere context, levert dit geen schending op van de geheimhoudingsplicht van artikel 9 van de arbeidsovereenkomst. Zonder verdere toelichting van Ecoloss, die ontbreekt, ook na uitdrukkelijk verweer op dit punt van werknemer, valt niet in te zien dat die bepaling tevens bedoeld is voor collega’s/andere werknemers van Ecoloss. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat van overtreding van enige geheimhoudingsverplichting door werknemer waarvoor een boete is verbeurd geen sprake is. Ecoloss heeft, ter onderbouwing van het verwijt dat werknemer het anti-ronselbeding van artikel 18 van de arbeidsovereenkomst heeft overtreden, de verklaring van S. van 21 oktober 2016 in het geding gebracht. De vraag zoals door werknemer aan S. gesteld moet in beginsel worden aangemerkt als een poging een werknemer te bewegen zijn dienstverband met Ecoloss te beëindigen. Van overtreding van het anti-ronselbeding is geen sprake aldus werknemer. Ongeacht de vraag wie er wie heeft benaderd, de verklaringen lopen op dat punt uiteen, in beide gevallen had werknemer in het bedoelde telefoongesprek met S., die toen werknemer was van Ecoloss, niet mogen vragen of S. interesse had om voor een ander te gaan werken, omdat hij, werknemer, gebonden was aan afspraken met Ecoloss om geen werknemers van haar te benaderen en/of te bewegen elders in dienst te treden. Door dit toch te doen heeft werknemer gehandeld in strijd met het anti-ronselbeding van artikel 18 van de arbeidsovereenkomst. Dat werknemer afstand heeft genomen, al dan niet nadat hem overtreding van het beding was voorgehouden door de gemachtigde van Ecoloss, maakt dit niet anders. Werknemer heeft zich erop beroepen dat het boetebeding nietig is, omdat het vaag en onbepaald en daardoor onduidelijk is. De kantonrechter volgt werknemer hierin niet. Tegen de achtergrond van de tekst van de verder in de arbeidsovereenkomst opgenomen expliciete verbodsbepalingen (artikel 9, 16, 17 en 18) is voldoende duidelijk dat de boetebepaling van artikel 19 van de arbeidsovereenkomst die verboden beoogt te sanctioneren met een boete. Dat moet ook voor werknemer voldoende duidelijk zijn geweest. Het boetebeding is dan ook rechtsgeldig. Uiterst subsidiair heeft werknemer een beroep gedaan op matiging van de boete. De kantonrechter acht termen aanwezig om de boete te matigen tot € 500.