Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 24 augustus 2017
ECLI:NL:GHSHE:2017:3680
X/ondernemingsraad van X
Feiten
De vennootschap had tot 1 juli 2003 een eigen ondernemings-cao en valt thans onder de werkingssfeer van de cao Metalektro. Bij de vennootschap is het gebruikelijk dat er sprake is van een zogeheten kerststop, hetgeen wil zeggen een bedrijfssluiting tijdens de kerstdagen tot en met nieuwjaarsdag. In onderhavige procedure gaat het om de vraag of en hoeveel vakantiedagen door de werknemers in ploegendienst voor de kerststop moeten worden ingeleverd. Sinds 2013 zijn partijen niet in staat daarover overeenstemming te bereiken.
Oordeel
Grieven I en II
De vennootschap heeft in grief II aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet heeft aangegeven waarom FNV en CNV als belanghebbenden zijn aangemerkt, mede omdat zij geen partij zijn bij de vaststellingsovereenkomst tussen de vennootschap enerzijds en De Unie en VHP2. Nu aannemelijk is dat diverse productiemedewerkers van de vennootschap aangesloten zijn bij FNV en CNV, het hier mede gaat om de toepassing respectievelijk uitleg van cao-bepalingen uit een cal als door genoemde vakbonden afgesloten, het hier om primaire arbeidsvoorwaarden (vakantie) gaat en deze vakbonden het opkomen voor werknemers tot taak hebben, acht het hof deze vakbonden voldoende belanghebbend in de zin van artikel 271 Rv. Grief II wordt verworpen. De eerste vraag die bij de rechtbank voorlag, en die door middel van grief I wederom aan de orde is bij het hof, is of de vennootschap de juiste rechtsingang heeft gekozen voor haar verzoeken. De vennootschap heeft zich namelijk in eerste instantie in het kader van de vaststelling van de volgens haar door de ploegenmedewerkers in te leveren vakantiedagen beroepen op de volgens de vennootschap gesloten overeenkomst tussen de vennootschap en OR als bedoeld in artikel 32 WOR en op artikel 36 lid 2 van de WOR (het in hoger beroep primair verzochte). Dit standpunt is door de rechtbank verworpen. De rechtbank heeft daarbij – kort weergegeven – aangegeven dat als de vennootschap om bedrijfsorganisatorische redenen besluit haar ploegendienstmedewerkers in de kerstperiode collectief vrijaf te geven, zij ingevolge artikel 5.7 lid 2 onderdeel c van de cao en na overleg met de OR één collectieve vakantiedag kan vaststellen die moet worden ingeleverd ten behoeve van de kerststop. Het hof volgt de rechtbank in haar oordeel. De overeenstemming die is bereikt tussen de vennootschap en de OR, doordat de OR op het punt van de kerststop heeft ingestemd met opname van de tussen de vennootschap en De Unie en VHP2 gemaakte afspraken in de vakantieregeling van de vennootschap, is gebaseerd op de bepalingen in de cao. Hantering van de cao-norm is in deze aan de orde nu de OR heeft ingestemd met door derden (de vennootschap, De Unie en VHP2) gemaakte afspraken (genoemde vaststellingsovereenkomst), zonder betrokken te zijn geweest bij de onderhandelingen over deze afspraken en derhalve evenmin te zijn gekend in de bedoelingen van de wel bij de afspraken betrokken partijen. Grief I en het primaire verzoek worden verworpen.
Subsidiair verzochte
De vennootschap verzoekt een verklaring voor recht dat zij één collectieve vakantiedag mag vaststellen voor de jaren 2014 en 2016. Voor zover het hof het verzoek van de vennootschap moet begrijpen als een verzoek om – achteraf – alsnog goed te keuren dat de vennootschap één collectieve vakantiedag voor het jaar 2014 respectievelijk voor het jaar 2016 aanwijst, zal het hof dit verzoek niet toewijzen. Het hof is namelijk van oordeel dat het achteraf, dus na de datum waarop de vakantiedag ziet, aanwijzen en alsnog mogen afboeken door de vennootschap in de omstandigheden van dit geval in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Daarnaast verzoekt de vennootschap vervangende toestemming te verlenen voor het vaststellen van drie collectieve vakantiedagen voor de kerststops van 2014 en 2016. Ten aanzien van deze tweede en derde dag is geen instemming van c.q. overeenstemming met de OR bereikt. De vennootschap heeft ervoor gekozen om in 2008 af te stappen van een papieren registratie. In het nieuwe digitale programma Kelio was het op 1 januari direct verrekenen van collectieve vakantiedagen niet mogelijk, kwam het ‘opboeken’ van vakantie minder duidelijk naar voren en is men vergeten tot het jaar 2011 de dagen van de kerststop af te boeken. In de jaren 2008-2010 hebben de medewerkers daardoor drie dagen extra vakantie gekregen. In 2011 en 2012 zijn drie collectieve vakantiedagen van de kerststop wel opgeboekt en afgeboekt. Pas in 2013 kwam er discussie. Naar het oordeel van het hof is het voor rekening en risico van de vennootschap dat haar medewerkers en de OR in verwarring zijn gebracht door de gewijzigde manier van administreren ten aanzien van het verrekenen/opboeken en afboeken van collectieve vakantiedagen en de handelwijze in de periode 2008-2010. De medewerkers noch de OR zijn verantwoordelijk voor de ontstane onduidelijkheid. Dit maakt de weigering door de OR niet onredelijk. Voor de kerststop in het jaar 2015 is door de vennootschap aan de OR geen toestemming gevraagd in de zin van artikel 5.7 lid 2 onderdeel d cao voor de tweede en derde dag collectieve vakantiedag. De eerste collectieve vakantiedag is daarnaast door de vennootschap niet vastgesteld. Indien de OR geen toestemming wordt gevraagd voor de tweede en derde collectieve vakantiedag, en de eerste collectieve vakantiedag niet (officieel) wordt aangewezen door de vennootschap zelf, dan is het ook niet mogelijk om dit achteraf in de onderhavige procedure met terugwerkende kracht te ‘repareren’. Het verzoek van de vennootschap wordt op dit punt derhalve afgewezen. De door de vennootschap verzochte verklaring voor recht dat zij op grond van artikel 5.7 lid 2 onderdeel c van de cao Metalektro één collectieve vakantiedag over 2017 mag vaststellen is eigenlijk overbodig (zoals reeds beschreven ten aanzien van het jaar 2014 en het jaar 2016), aangezien deze bevoegdheid reeds voortvloeit uit de cao. Nu het verzoek het lopende jaar betreft, kan het verzoek echter – in tegenstelling tot de gelijkluidende verzoeken ten aanzien van 2014 en 2016 – wél worden toegewezen. Hetgeen het hof heeft geoordeeld over de jaren 2014, 2015 en 2016, met name op het punt dat het weigeren van instemming door de OR met het vaststellen van een tweede en derde collectieve vakantiedag niet onredelijk wordt geacht, geldt op dit moment ook voor het jaar 2017. Het hof acht het voorts gegeven de vaststelling van 27 december 2017 als collectieve vakantiedag voor 2017 wenselijk dat de vennootschap en de OR opnieuw in overleg treden. Het hof zal mede gegeven het systeem van de artikelen 22 WOR (kosten rechtsgedingen in beginsel voor rekening ondernemer) en 22a WOR alsook gezien de aard van het geding overigens in de onderhavige zaak geen proceskostenveroordeling uitspreken ten laste van de vennootschap.