Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgever
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 29 augustus 2017
ECLI:NL:GHSHE:2017:3803

werknemer/werkgever

Oogletsel na arbeidsongeval. Causaal verband tussen ongeval en de daarna ontstane oog- en hoofdpijnklachten.

Feiten

Werknemer is op 26 juni 2005, in zijn functie als ovenoperator en in dienstbetrekking werkzaam bij werkgever, bezig met reguliere werkzaamheden rondom de oven. Tijdens deze werkzaamheden heeft hij een smeltspat in zijn linkeroog gekregen. Hij heeft na het ongeval visus- en hoofdpijnklachten. Werknemer vordert een verklaring voor recht inhoudende dat werkgever volledig aansprakelijk is voor het arbeidsongeval. Hij vordert daarnaast een schadevergoeding. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat het door werknemer aan de orde gestelde letsel aan of van het gezichtsvermogen en zijn hoofdpijnklachten niet medisch aantoonbaar zijn of kunnen zijn veroorzaakt door het hem overkomen ongeval. Op grond daarvan heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat werkgever volledig aansprakelijk is voor het bedoelde bedrijfsongeval en de overige vorderingen afgewezen. Tegen dit vonnis komt werknemer in hoger beroep.

Oordeel

De vraag ligt voor of werkgever heeft voldaan aan haar zorgplicht door aan haar werknemers de beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen zoals die door werknemer destijds ook zijn gebruikt. In dit geval heeft werknemer in een omgeving moeten werken alwaar een reële mogelijkheid bestond van uit de machines komende smeltspatten die een werknemer kunnen raken. De omstandigheid dat de werkgever ter afwering van dit gevaar veiligheidsmaatregelen heeft genomen (in dit geval het ter beschikking stellen van beschermingsmiddelen die mede dienden ter bescherming tegen smeltspatten) brengt nog niet mee dat de werkgever zich van zijn voormelde verplichtingen heeft gekweten of dat het treffen van andere, meer effectieve, maatregelen met hetzelfde doel (het ter beschikking stellen van een, zoals door de kantonrechter genoemd, ‘maanmannetjeskostuum’) niet van hem kon worden gevergd. Terecht stelt werkgever dat voor de vraag of aan de zorgplicht is voldaan, moet worden gekeken naar de situatie zoals die gold ten tijde van het ongeval en dus naar hetgeen destijds van de werkgever kon worden gevergd. Zij stelt dat zij deugdelijke persoonlijke beschermingsmiddelen heeft verstrekt en dat de crashhelm, veiligheidsbril, gehoorbescherming enzovoort voldeden aan de eisen die daaraan gesteld worden. Weliswaar is werkgever in de jaren na het ongeval overgegaan tot het verstrekken van het ‘maanmannetjeskostuum’ en zijn de veiligheidsbrillen verbeterd, maar daaruit kan niet, aldus werkgever, worden afgeleid dat zij destijds onvoldoende maatregelen heeft getroffen.

Nu werkgever evenwel niet heeft gesteld dat het ter beschikking stellen van het ‘maanmannetjeskostuum’ ten tijde van het ongeval niet mogelijk was, heeft zij in het licht van de hiervoor aangehaalde rechtspraak, onvoldoende gesteld om te concluderen dat zij aan het vereiste hoge veiligheidsniveau van, in dit geval, het ter beschikking stellen van de beschermingsmiddelen heeft voldaan. Het hof passeert het door werkgever gedane bewijsaanbod als niet relevant, nu in het midden kan blijven of ieder beschermingsmiddel op zichzelf bezien (zoals de crashhelm, de bril of de gehoorbescherming) voldeed aan de eisen van destijds. Werkgever heeft aldus niet aan haar verplichting voortvloeiende uit lid 1 van artikel 7:658 BW voldaan. Uit het deskundigenrapport blijkt dat er bij werknemer voorafgaande aan het ongeval zeer waarschijnlijk sprake is geweest van een exoforie. Als gevolg van het ongeval is er hoornvliesbeschadiging aan het linkeroog ontstaan. Dit oog is, zoals de deskundige heeft aangegeven, meest waarschijnlijk het dominante oog geweest. Omdat dit oog zalf en later druppels nodig had, is de binoculaire visus gestoord geraakt. De deskundige stelt als belangrijkste diagnose: een decompenserende exoforie met binoculaire dubbelbeelden. De deskundige geeft aan dat een exoforie een leven lang onopgemerkt kan blijven maar dat deze ook door een andere oorzaak (bijvoorbeeld ziekte of extreme vermoeidheid) had kunnen decompenseren. Later in zijn rapport merkt de deskundige op dat of en op welke termijn een decompensatie zou optreden, volstrekt speculatief is.

Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat als gevolg van het ongeval een decompensatie is ontstaan met als gevolg dat de aanwezige exoforie tot klachten leidde. Deze decompensatie is aan het ongeval toe te rekenen. Naast de hiervoor weergegeven samenvatting en beschouwing van de deskundige kan dit worden afgeleid uit de antwoorden van de deskundige op de vragen D, F, N en O. Met betrekking tot de hoofdpijnklachten wordt geoordeeld dat de overgelegde informatie onvoldoende is om tot een oordeel te komen. Gegeven de discussie tussen partijen is voorlichting door een deskundige noodzakelijk. Voorshands is het hof van oordeel dat het aangewezen is een neuroloog en een psychiater te benoemen. Er wordt een comparitie van partijen gelast teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over aantal, deskundigheid en over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Voorts kunnen partijen suggesties doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.