Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Veiligheidstechniek Nederland B.V.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 28 december 2017
ECLI:NL:RBOBR:2017:6797

werknemer/Veiligheidstechniek Nederland B.V.

In kort geding schorsing van concurrentiebeding opgenomen in voortgezette tijdelijke arbeidsovereenkomst wegens strijd motiveringsplicht artikel 7:653 BW lid 2. Verlengingsovereenkomst gesloten na 1 januari 2015, zodat artikel 7:653 BW van toepassing is.

Feiten

Werknemer is op 20 oktober 2014 in dienst getreden bij VTN in de functie van Account Manager op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar, eindigend op 19 oktober 2015. In artikel 11 van de op 1 oktober 2014 ondertekende arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen. Op 21 september 2015 is dit contract verlengd voor de duur van elf maanden, eindigend op 19 september 2016. Op 21 juli 2016 is het tijdelijke dienstverband met ingang van deze datum omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd. Werknemer heeft op 29 november 2017 aan VTN medegedeeld dat hij uit dienst zal treden en dat hij per 1 januari 2018 bij 7 Solutions in dienst zal treden. Werknemer stelt dat tussen partijen geen rechtsgeldig concurrentiebeding van toepassing is. Enkel in de in 2014 ondertekende arbeidsovereenkomst zijn partijen schriftelijk een concurrentiebeding overeengekomen. In de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van oktober 2015 en in de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van 26 juli 2016 is geen concurrentiebeding opgenomen. Ook is hierin niet bepaald dat de arbeidsvoorwaarden uit de eerdere arbeidsovereenkomst expliciet en onverkort van toepassing zouden blijven. Er is aldus niet voldaan aan het schriftelijkheidsvereiste ex artikel 7:653 lid 1 onderdeel b BW. Thans vordert werknemer dat de kantonrechter in kort geding primair het concurrentiebeding per 1 januari 2018 schorst en VTN veroordeelt om hem toe te staan in dienst te treden bij 7 Solutions dan wel bij een andere werkgever, dan wel voor zichzelf begint, zolang het concurrentiebeding is geschorst en subsidiair VTN veroordeelt om gedurende de tijd dat VTN hem aan het concurrentiebeding houdt, aan hem vanaf 1 januari 2018 een vergoeding te betalen van € 6.000 bruto per maand te vermeerderen met 8% vakantiegeld. VTN vordert in reconventie dat de kantonrechter het werknemer verbiedt in de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 in loondienst dan wel als zelfstandige dan wel anderszins werkzaam te zijn bij/voor 7 Solutions.

Oordeel

Vast staat dat het concurrentiebeding enkel is opgenomen in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die door partijen is ondertekend op 1 oktober 2014. Volgens vaste jurisprudentie is een eenmaal (in een contract voor bepaalde tijd) schriftelijk overeengekomen concurrentiebeding ook geldig voor opeenvolgende verlengingsovereenkomsten die, al dan niet stilzwijgend, onder gelijkblijvende voorwaarden zijn gesloten (zie o.m. Hof Arnhem-Leeuwarden 22 augustus 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:7282). Op 1 oktober 2014 zijn partijen rechtsgeldig een concurrentiebeding overeengekomen voor het contract voor bepaalde tijd. De verlengingsovereenkomst is onder gelijkblijvende voorwaarden gesloten. Het betreft slechts een ‘wijziging/aanvulling’ van de arbeidsovereenkomst bestaande in een verlenging van het contract voor 11 maanden. Dat betekent dat het overeengekomen concurrentiebeding in beginsel ook geldt voor dit contract. De verlengingsovereenkomst is echter gesloten op 21 september 2015. Dat is na de inwerkingtreding op 1 januari 2015 van het nieuwe artikel 7:653 BW. Uit de memorie van toelichting (Algemeen Deel 33818, nr. 3) bij het Overgangsrecht op dit punt blijkt dat de regering heeft bedoeld dat op arbeidsovereenkomsten aangegaan op of na de datum van inwerkingtreding van het nieuwe recht, het nieuwe recht van toepassing is. De op 21 september 2015 ‘verlengde’ arbeidsovereenkomst is juridisch gezien een nieuwe arbeidsovereenkomst. Dat het tweede contract in de overeenkomst van 21 september 2015 is aangeduid als een ‘verlenging’ is hierbij niet relevant. Dat betekent dat op deze tweede arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd het nieuwe artikel 7:653 BW van toepassing is, en dat op grond van het tweede lid van dat artikel voor een rechtsgeldig concurrentiebeding de eis geldt dat bij dat beding de schriftelijke motivering van de werkgever als bedoeld in dat artikellid moet zijn opgenomen. Een dergelijke motivering is in deze arbeidsovereenkomst niet opgenomen. De conclusie moet vooralsnog zijn dat voor de tweede arbeidsovereenkomst tussen partijen geen rechtsgeldig concurrentiebeding is overeengekomen. In dit verband is van betekenis dat voor de wetgever bij de aanscherping van de eisen voor de geldigheid van een concurrentiebeding in het geval van een tijdelijke arbeidsovereenkomst de bescherming van de belangen van de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voorop heeft gestaan. In het geval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een concurrentiebeding loopt de werknemer immers het risico dat hij na het eindigen ervan geen werk meer heeft en dat hij ook niet elders in zijn vakgebied aan de slag kan gaan. De wetgever heeft deze gevolgen voor de werknemer willen beperken door eisen te stellen aan de geldigheid van een concurrentiebeding in geval van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Vanuit die optiek bezien is er ook geen reden om artikel XXIIc van het Overgangsrecht extensief te interpreteren door onder arbeidsovereenkomsten die zijn tot stand gekomen vóór de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 7:653 BW mede te begrijpen de ‘voortgezette’ of ‘verlengde’ arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die is ‘voortgezet’ c.q. ’verlengd’ na de inwerkingtreding van het nieuwe artikel 7:653 BW. Gelet op het vorenstaande is voldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure wordt geoordeeld dat er sprake is van een nietig concurrentiebeding tussen partijen en dat het werknemer (derhalve), zonder overtreding van enig concurrentiebeding, is toegestaan om per 1 januari 2018 in dienst te treden bij 7 Solutions (dan wel bij een andere werkgever, dan wel voor zichzelf te beginnen). De vordering tot schorsing van het beding is daarom toewijsbaar. De vorderingen in reconventie worden, gelet op het voorgaande, afgewezen.