Rechtspraak
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 20 december 2017
ECLI:NL:GHARL:2017:11208
Botobe B.V./werknemer
Feiten
Werknemer is in 2005 als verkoopmedewerker in dienst getreden bij de besloten vennootschap Belly-B B.V. te Nijmegen. Nadat (de rechtsopvolgster van) Belly-B B.V. in juli 2014 in staat van faillissement was verklaard, is werknemer in dienst getreden van Botobe. Op 18 juli 2016 heeft Botobe aan het UWV toestemming gevraagd om de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen. Op diezelfde dag heeft Botobe bij het UWV een aanvraag verklaring overbruggingsregeling transitievergoeding ingediend. Het UWV heeft op 26 augustus 2016 Botobe toestemming gegeven de arbeidsovereenkomst met werknemer op te zeggen. Bij brief van diezelfde dag heeft het UWV een verklaring overbruggingsregeling transitievergoeding afgegeven, waarin wordt vermeld dat Botobe niet aan de voorwaarden voor deze regeling voldoet. Werknemer heeft in eerste aanleg de kantonrechter verzocht Botobe te veroordelen hem bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking een transitievergoeding van € 7.674,01 te betalen. De kantonrechter heeft bij tussenbeschikking van 14 februari 2017 overwogen dat Botobe, indien zij het niet eens was met de beslissing van het UWV, een verzoek bij de kantonrechter had moeten indienen. In de eindbeschikking van 12 april 2017 heeft de kantonrechter het verweer van Botobe, dat het beroep van werknemer op de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, verworpen. Vervolgens heeft de kantonrechter beslist dat het tegenverzoek van Botobe na het verstrijken van de vervaltermijn is ingediend, zodat Botobe in haar tegenverzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Oordeel
Onder bepaalde omstandigheden is het voor de zogeheten kleine werkgever tot 1 januari 2020 bij opzegging van de arbeidsovereenkomst op de a-grond toegestaan aan de werknemer een lagere transitievergoeding te voldoen dan uit artikel 7:673 lid 1 BW voortvloeit. Voor de door Botobe bepleite uitleg dat een werkgever bij wege van verweer zonder dat een verzoek ex artikelen 7:686a lid 4 sub b BW jo. 7:673d BW is ingediend en dat dit verweer ook eerst nadat drie maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst zijn verstreken kan worden gevoerd, is geen steun in de wettekst en de wetsgeschiedenis te vinden. De werknemer die aanspraak op een transitievergoeding maakt en daarover geen overeenstemming met de werkgever heeft bereikt, zal in alle gevallen op straffe van verval tijdig een verzoek bij de kantonrechter hebben in te dienen. Het voorgaande leidt ertoe dat de grieven 1 en 2 falen. Vervolgens dient in het licht van grief 3 de vraag te worden beantwoord of het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat werknemer zich op de transitievergoeding beroept. Weliswaar heeft Botobe aannemelijk gemaakt dat zij in een financieel zorgelijke situatie verkeert, maar daarmee staat nog niet vast dat zij niet in staat kon en kan worden geacht de wettelijk verschuldigde transitievergoeding ten bedrage van € 7.106 te voldoen. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof niet van een zodanig uitzonderlijke situatie sprake dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat werknemer een beroep op zijn wettelijk recht op een transitievergoeding doet. Dit leidt ertoe dat grief 3 evenmin slaagt. Botobe heeft voorts verzocht bij toekenning van de transitievergoeding de beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof stelt voorop dat de veroordeling een betaling van een geldsom betreft, zodat daarmee het belang van werknemer tot een uitvoerbaarverklaring bij voorraad is gegeven. De grieven van Botobe slagen niet.