Rechtspraak
Stad Nijvel/Rudy Matzak
Feiten
De brandweer van de stad Nijvel bestaat uit beroepsbrandweerlieden en brandweervrijwilligers. Brandweervrijwilligers nemen deel aan interventies. Tot de andere hun toegewezen taken behoort met name het verrichten van aanwezigheidsdiensten op de kazerne en van bereikbaarheidsdiensten, volgens een aan het begin van het jaar opgesteld tijdschema. Matzak is op 1 augustus 1980 in dienst gekomen van de stad Nijvel en een jaar later heeft hij de hoedanigheid van brandweervrijwilliger verkregen. Hij is bovendien in dienst van een particuliere onderneming. Op 16 december 2009 heeft Matzak een gerechtelijke procedure ingesteld met het oog op de veroordeling van de stad Nijvel tot betaling aan hem van een provisionele schadevergoeding van een euro wegens niet-betaling tijdens zijn dienstjaren van de vergoeding voor zijn prestaties als brandweervrijwilliger, met name voor de door hem verrichte thuiswachtdiensten. Bij vonnis van 22 maart 2012 heeft de tribunal du travail de Nivelles (arbeidsrechtbank Nijvel, België) het beroep van Matzak grotendeels toegewezen. De stad Nijvel heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld bij de cour du travail de Bruxelles (arbeidshof Brussel, België). Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 2 en artikel 17, lid 3, onder c, iii), van Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PbEU 2003, L 299, blz. 9).
Oordeel
Met betrekking tot het hoofdgeding is het feit dat Matzak naar nationaal recht niet de hoedanigheid van beroepsbrandweerman maar van brandweervrijwilliger heeft, niet relevant voor zijn kwalificatie als ‘werknemer’ in de zin van Richtlijn 2003/88. Aangenomen moet worden dat een persoon in de situatie van Matzak als ‘werknemer’ in de zin van Richtlijn 2003/88 moet worden aangemerkt, aangezien uit de informatie waarover het Hof beschikt, blijkt dat Matzak is toegelaten tot de brandweer van de stad Nijvel, waarbij hij onder leiding van een andere persoon bepaalde reële activiteiten heeft verricht waarvoor hij is betaald, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.
Geen afwijking van artikel 2 mogelijk
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 17, lid 3, onder c, iii), van Richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat de lidstaten met betrekking tot bepaalde categorieën van door openbare brandweerdiensten aangeworven brandweerlieden mogen afwijken van alle verplichtingen die voortvloeien uit de bepalingen van die richtlijn, daaronder begrepen artikel 2 ervan, waarin met name de begrippen ‘arbeidstijd’ en ‘rusttijd’ worden gedefinieerd. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord. De tekst van artikel 17 van Richtlijn 2003/88 staat geen afwijking toe van artikel 2 van die richtlijn, waarin de belangrijkste begrippen van die richtlijn worden gedefinieerd.
Geen ruimere definitie begrip ‘arbeidstijd’ door lidstaten toegestaan
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 15 van Richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het de lidstaten toestaat om een definitie van het begrip ‘arbeidstijd’ te handhaven of vast te stellen die ruimer is dan de in artikel 2 van die richtlijn gegeven definitie. Volgens de tekst van artikel 15 van Richtlijn 2003/88 kunnen de lidstaten wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen toepassen of invoeren die gunstiger zijn voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. Uit dat artikel volgt dat de nationale bepalingen waarnaar in dat artikel wordt verwezen, bepalingen zijn die vergelijkbaar zijn met de bepalingen van Richtlijn 2003/88 ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. Deze laatste bepalingen kunnen uitsluitend de bepalingen zijn die, gezien hun functie en voorwerp, tot doel hebben een minimumniveau van bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers vast te stellen. Dat is het geval voor de bepalingen van de hoofdstukken 2 en 3 van de voornoemde richtlijn. De bepalingen van hoofdstuk 1 van die richtlijn, dat de artikelen 1 en 2 omvat, zijn daarentegen verschillend van aard. Deze laatste bepalingen voorzien immers niet in minimumrusttijden en hebben geen betrekking op andere aspecten van de organisatie van de arbeidsijd, maar bevatten de definities die noodzakelijk zijn voor de afbakening van het voorwerp en de werkingssfeer van Richtlijn 2003/88. Uit de tekst van artikel 15 van Richtlijn 2003/88, gelezen in het licht van de bij die richtlijn ingevoerde regeling, volgt derhalve dat de mogelijkheid waarin dit laatste artikel voorziet, niet geldt voor de definitie van het begrip ‘arbeidstijd’ in artikel 2 van die richtlijn.
Arbeidstijd en rusttijd
Lidstaten hebben weliswaar het recht de beloning van de binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2003/88 vallende werknemers vast te stellen op basis van de definitie van de begrippen ‘arbeidstijd’ en ‘rusttijd’ in artikel 2 van die richtlijn, maar zijn zij daar niet toe verplicht. Derhalve kunnen de lidstaten in hun nationale recht voorzien dat de beloning van een werknemer in ‘arbeidstijd’ verschilt van die van een werknemer in ‘rusttijd’, en zij kunnen zelfs zover gaan dat rusttijd niet wordt vergoed. Tot slot oordeelt het HvJ EU dat de thuiswachtdienst die wordt verricht door een werknemer, waarbij deze verplicht is om binnen acht minuten gehoor te geven aan oproepen van zijn werkgever, zodat zijn mogelijkheid om andere activiteiten te ondernemen zeer sterk wordt beperkt, als ‘arbeidstijd’ moet worden aangemerkt.