Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 17 april 2018
ECLI:NL:RBOBR:2018:1833
werknemer/Rengocar B.V.
Feiten
Werknemer is op 16 december 1996 in dienst getreden bij Rengocar als commercieel medewerker. Op 31 augustus 2017 heeft UWV Rengocar toestemming verleend de arbeidsovereenkomst (hierna: de eerste arbeidsovereenkomst) met werknemer op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen, meer specifiek wegens een slechte of slechter wordende financiële situatie. Op 17 november 2017 hebben partijen overeenstemming bereikt over een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ingaande 1 januari 2018 (hierna: de tweede arbeidsovereenkomst).
Oordeel
Het gaat in deze zaak om de vraag of werknemer aanspraak kan maken op een transitievergoeding en, zo ja, op welk bedrag die vergoeding moet worden gesteld. In dat laatste verband is relevant of betekenis toekomt aan het bestaan van de tweede arbeidsovereenkomst. Als werknemer aanspraak kan maken op een transitievergoeding moet ook worden beoordeeld of Rengocar zich kan beroepen op de Overbruggingsregeling. In dit geval is sprake van een deeltijdontslag zoals bedoeld in artikel 4 van de Ontslagregeling. In de parlementaire geschiedenis van de Wet werk en zekerheid zijn de eventuele gevolgen voor de hoogte van de transitievergoeding in het geval van een deeltijdontslag zoals bedoeld in artikel 4 van de Ontslagregeling of een daarmee op één lijn te stellen situatie niet aan de orde gesteld. Gelet op de strekking van de transitievergoeding, te weten enerzijds compensatie voor het ontslag en anderzijds het vergemakkelijken van de overgang naar ander betaald werk, acht de kantonrechter het aangewezen de hoogte van de transitievergoeding vast te stellen naar rato van de feitelijke vermindering van de omvang van de arbeidsduur van het dienstverband. Een van de rechtsgevolgen van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst door of vanwege de werkgever is dat een aanspraak ontstaat op een transitievergoeding, als de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd. De situatie van het deeltijdontslag behoort niet tot de in de wet geregelde uitzonderingsgevallen. Tussen partijen is niet in geschil dat Rengocar heeft te gelden als een kleine werkgever zoals bedoeld in lid 1 van artikel 7:673d BW. De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat Rengocar niet binnen de vervaltermijn zelf een (tegen)verzoek heeft ingediend dat ertoe strekt dat Rengocar bij het berekenen van de aan een werknemer te betalen transitievergoeding de maanden gelegen voor 1 mei 2013 buiten beschouwing mag laten. De kantonrechter is van mening dat ook als ervan wordt uitgegaan dat dit mogelijk is Rengocar geen geslaagd beroep op artikel 7:673 BW toekomt. Lid 2 onder a van de Overbruggingsregeling bepaalt dat voor een beroep op artikel 7:673d BW is vereist dat het nettoresultaat van de onderneming van de werkgever over de drie boekjaren voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt of niet wordt voortgezet kleiner is geweest dan nul. Rengocar erkent dat het nettoresultaat over 2016 positief is, te weten € 2.467. De Overbruggingsregeling en de toelichting daarop geven naar het oordeel van de kantonrechter geen ruimte om met een zodanige eenmalige bate rekening te houden. Een dergelijke interpretatieve wijze van vaststelling zou ook te zeer in strijd zijn met de rechtszekerheid die een werknemer kan ontlenen aan de Overbruggingsregeling. De kantonrechter stelt mede gelet op hetgeen is overwogen onder 5.6 tot en met 5.13 de door Rengocar aan werknemer te betalen transitievergoeding vast op € 12.469,50 bruto.