Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Stichting Kenter Jeugdhulp
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 8 mei 2018
ECLI:NL:GHAMS:2018:1641

werknemer/Stichting Kenter Jeugdhulp

Aansprakelijkheid werknemer jegens werkgever wegens fraude valt niet onder kwijtingsbeding van beëindigingsovereenkomst.

Feiten

Werknemer heeft van 2001 tot mei 2014 voor Kenter gewerkt. Tussen Kenter en werknemer is op 31 januari 2014 een vaststellingsovereenkomst gesloten die erin heeft geresulteerd dat de arbeidsovereenkomst met werknemer per 1 mei 2014 met wederzijds goedvinden is geëindigd. In de overeenkomst is een bepaling opgenomen waarin partijen over en weer finale kwijting verlenen. Kenter heeft werknemer een beëindigingsvergoeding betaald van € 55.000 bruto. Op 26 juni 2014 heeft Y namens Kenter tegen werknemer aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrift. Werknemer wordt door de politie verdacht van oplichting gepleegd in vereniging, valsheid in geschrift en witwassen. Het Openbaar Ministerie heeft bij brief van 2 december 2014 Kenter laten weten dat werknemer verder wordt vervolgd. Werknemer heeft op enig moment, zonder betalingskenmerk of omschrijving, € 80.000 overgemaakt aan Kenter. De kantonrechter heeft in conventie werknemer veroordeeld tot betaling aan Kenter van € 2.112.948,68 wegens onrechtmatig handelen. Tevens heeft de kantonrechter de gevolgen van de tussen Kenter en werknemer op 31 januari 2014 gesloten vaststellingsovereenkomst gewijzigd in die zin dat werknemer € 70.310,37 aan Kenter dient terug te betalen. Werknemer komt hiertegen in hoger beroep.

Oordeel

De kernvraag die partijen verdeeld houdt, is of de aansprakelijkheid van werknemer jegens Kenter vanwege fraude bij de besteding van de ICT-gelden van Kenter, onder de reikwijdte van het kwijtingsbeding valt. Bij de uitleg van de overeenkomst en het beding kan als gezichtspunt in aanmerking worden genomen dat een partij die in een vaststellingsovereenkomst aan haar wederpartij finale kwijting verleent en (daarmee) afstand doet van rechten, daarbij het oog zal hebben op rechten die betrekking hebben op de onzekerheden of de geschillen die tot de vaststellingsovereenkomst aanleiding hebben gegeven, en niet op rechten en vorderingen waarvan zij het bestaan ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst niet kende. Er zijn in het kader van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst geen verklaringen gedaan of gedragingen geweest van Kenter en werknemer met betrekking tot (het vermoeden van) de door werknemer gepleegde fraude waaraan werknemer destijds de betekenis kon of mocht toekennen dat (het vermoeden van) de fraude onder het bereik van het kwijtingsbeding zou vallen. Onder de gegeven omstandigheden kon en mocht werknemer niet het vertrouwen hebben dat Kenter met het kwijtingsbeding bereid was afstand te doen van haar vorderingsrechten met betrekking tot de door hem gepleegde fraude. Werknemer mocht dat vertrouwen evenmin redelijkerwijs hebben omdat hij voorafgaand aan en bij de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst over de wijze waarop hij de ICT-gelden van Kenter heeft besteed, gezwegen heeft.