Naar boven ↑

Rechtspraak

Office Depot Europe B.V. /werknemer
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 29 juni 2018
ECLI:NL:RBLIM:2018:6201

Office Depot Europe B.V. /werknemer

Het ontbindingsverzoek, en niet de ontslagaanvraag bij het UWV, heeft als peildatum voor het opzegverbod te gelden.

Feiten

Werknemer is op 1 september 2016 bij Office Depot Europe B.V. (hierna: Office Depot) in dienst getreden en vervult thans de functie van Senior Director Business Intelligence. In 2017 is Office Depot overgenomen door een investeringsmaatschappij en met een reorganisatie gestart. Werknemer had in het kader daarvan de opdracht gekregen enkele maatregelen door te voeren op de afdeling Business Intelligence. Op 23 augustus 2017 zijn partijen met elkaar in gesprek getreden. Tijdens dit gesprek heeft Office Depot op de gewijzigde business omgeving gewezen en aangestuurd op beëindiging van het dienstverband van werknemer. Partijen hebben evenwel geen consensus over een beëindigingsovereenkomst kunnen bereiken. Op 28 november 2017 heeft Office Depot het UWV verzocht toestemming te verlenen om de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische redenen op te zeggen. Vervolgens heeft werknemer op 1 december 2017 aan Office Depot laten weten dat hij zich in een voicemailbericht van 27 november 2017 heeft ziek gemeld. Office Depot heeft in reactie daarop laten weten geen voicemailbericht te hebben ontvangen en derhalve 1 december 2017 als datum van ziekmelding te registreren. Op 9 maart 2018 heeft het UWV geweigerd toestemming te verlenen. Office Depot verzoekt thans ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de a-grond. Werknemer is echter van mening dat sprake is van een opzegverbod, zodat de kantonrechter niet aan inhoudelijke beoordeling van het ontbindingsverzoek kan toekomen.

Oordeel

De kantonrechter stelt voorop dat het in deze zaak draait om de vraag of het opzegverbod tijdens ziekte na afwijzing door het UWV herleeft en de arbeidsovereenkomst om die reden niet kan worden beëindigd.

Geldende jurisprudentie

Alvorens tot de beantwoording van de vorenstaande vraag over te gaan merkt de kantonrechter op dat het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch in zijn beschikking van 22 juli 2017 heeft geoordeeld dat het opzegverbod zijn volle werking herkrijgt, indien het UWV het verzoek van de werkgever tot toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst weigert (zie ECLI:NL:GHSHE:2017:2820 en AR 2017-0771). Hiertegenover staat de beschikking van de kantonrechter Roermond, waarin is overwogen dat het oordeel van het Gerechtshof niet kan worden gevolgd, omdat vóór de WWZ als knelpunt werd ervaren dat werknemers zich ziek meldden nadat een ontslagvergunning was gekregen. Ook heeft de kantonrechter overwogen dat de omstandigheid dat een werknemer zich ná ontslagaanvraag bij het UWV maar vóór indiening van het ontbindingsverzoek ziek meldt, leidt tot misbruik en de door de kantonrechter uit te voeren toets illusoir maakt (zie ECLI:NL:RBLIM:2018:947 en AR 2018-0147).

Opzegverbod tijdens ziekte herleeft na weigering ontslagvergunning

De kantonrechter neemt afstand van het oordeel van de kantonrechter Roermond en overweegt hiertoe als volgt. In het onderhavige geval doet het knelpunt van een zinledig geworden ontslagvergunning zich niet voor, omdat Office Depot geen ontslagvergunning heeft verkregen. Ook de vrees voor misbruik kan niet als grondslag dienen, omdat door middel van een beoordeling door de bedrijfsarts en/of een deskundigenbericht bij het UWV voldoende helderheid kan worden verschaft over de juistheid van de ziekte. Verder merkt de kantonrechter op dat zijn oordeel wordt gesteund door het bepaalde in artikel 7:671b lid 6 BW, waarin niet is opgenomen dat de kantonrechter bij een ontbindingsverzoek op de a-grond zich ervan dient te vergewissen of het verzoek geen verband houdt met de ziekte van de werknemer. De wetgever heeft het aldus niet langer mogelijk gemaakt de arbeidsovereenkomst van een zieke werknemer wiens arbeidsplaats is komen te vervallen, te beëindigen. De ratio hierachter is dat een werkgever verantwoordelijk dient te blijven voor de re-integratie van een zieke werknemer, desnoods in spoor 2 (zie Kamerstukken II 2013/14, 33818, 7, p. 86 en Kamerstukken I 2013/14, 33818, C, p. 50).

Overige omstandigheden

De kantonrechter overweegt voorts dat de tekst van de WWZ nadrukkelijk het ontbindingsverzoek, en niet het UWV-verzoek, als peildatum voor het opzegverbod noemt. Hier komt bij dat in de parlementaire geschiedenis van de WWZ niet expliciet is voorzien in de situatie waarin ziekmelding plaatsvindt ná het verzoek om toestemming van het UWV, maar vóór het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Volgens de kantonrechter kan deze omstandigheid echter geen argument zijn om aan te nemen dat de aanvang van de UWV-procedure als relevante peildatum kan dienen.

Conclusie

De kantonrechter is alles overwegend van oordeel dat het opzegverbod herleeft. De vraag of ziekmelding vóór of ná het verzoek om een ontslagvergunning heeft plaatsgevonden, behoeft dan ook geen beantwoording. De kantonrechter komt niet meer toe aan inhoudelijke beoordeling van het ontbindingsverzoek en wijst het verzoek af.