Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 5 november 2018
ECLI:NL:RBROT:2018:8979
werknemers c.s./Havenbedrijf Rotterdam N.V.
Feiten
De Schippers (eisers) zijn allen in dienst van het Havenbedrijf. Daarnaast zijn zij allen vennoot van de v.o.f. Schippers Centrale Rotterdam uit hoofde waarvan zij werkzaam zijn ten behoeve van de Watertaxi van Rotterdam. Bij het Havenbedrijf vervullen de Schippers verschillende functies met een publieke taak. Voor sommigen van de Schippers geldt dat zij al circa 25 jaar werkzaamheden verrichten ten behoeve van de Watertaxi. Aan (bijna) alle Schippers is in 2008 schriftelijk toestemming verleend voor hun nevenwerkzaamheden. Eind maart 2017 zijn de Schippers er door hun teamleider in eerste instantie mondeling op gewezen dat de nevenwerkzaamheden die zij ten behoeve van de Watertaxi verrichten vanaf 1 januari 2018 niet langer toegestaan zijn, omdat het de kans op (de schijn van) belangenverstrengeling met zich meebrengt. Partijen verzoeken gezamenlijk onder meer of het Havenbedrijf bevoegd is de nevenwerkzaamheden van de Schippers ten behoeve van de Watertaxi niet (langer ) toe te staan.
Oordeel
Toepassing van de in het arrest FNV/Pontmeyer genoemde gezichtspunten op onderhavige kwestie leidt de kantonrechter tot de conclusie dat de door het Havenbedrijf aan de Schippers verleende toestemming om de nevenwerkzaamheden te verrichten wel degelijk aangemerkt moet worden als een arbeidsvoorwaarde. Daarbij acht de kantonrechter in het bijzonder van belang dat binnen het Havenbedrijf strikte regels gelden ten aanzien van het verrichten van nevenwerkzaamheden en dat de werknemers daarvoor opgave dienen te doen, dat het Havenbedrijf een inventarisatie heeft uitgevoerd van de nevenwerkzaamheden en dat het Havenbedrijf vervolgens uitdrukkelijk toestemming heeft verleend voor het verrichten van de nevenwerkzaamheden. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft het Havenbedrijf terecht gesteld dat het gerechtigd is de toestemming eenzijdig in te trekken. Met name de regeling die is neergelegd in de van toepassing zijnde Bedrijfsregeling biedt de werkgever deze mogelijkheid, wanneer de omstandigheden daar aanleiding toe geven. De beoordeling of in een concrete situatie sprake is van een zodanige wijziging van de omstandigheden dat het Havenbedrijf gerechtigd is terug te komen op een eerder verleende toestemming voor het verrichten van nevenwerkzaamheden dient naar het oordeel van de kantonrechter geplaatst te worden in de sleutel van artikel 6:248 lid 2 BW. Het Havenbedrijf heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van een intensivering van de (publiekrechtelijke) handhavings- en toezichtstaken van de Divisie Havenmeester. Die intensivering van de handhavings- en toezichtstaken betekent dat er meer controles moeten plaatsvinden op het water en dat betekent op zijn beurt weer dat de kans groter is dat een van de medewerkers van DHMR een collega – en soms zelfs een leidinggevende – moet aanhouden en controleren die op dat moment als nevenactiviteit vaart op een Watertaxi. Terecht stelt het Havenbedrijf dat een dergelijke dubbelrol onacceptabel is en afbreuk doet aan zijn geloofwaardigheid. Vorenstaande overwegingen dienen te leiden tot de conclusie dat het Havenbedrijf gerechtigd is de verleende toestemming tot het verrichten van nevenwerkzaamheden ten behoeve van de Watertaxi in te trekken. Anderzijds brengen de eisen van redelijkheid en billijkheid wel met zich dat het Havenbedrijf een redelijke overgangsperiode betracht. Alles afwegend acht de kantonrechter het redelijk om de Schippers een overgangstermijn van één jaar toe te staan, derhalve – afgerond – tot maximaal 1 december 2019. Voor een eventuele financiële compensatie bestaat naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding.