Rechtspraak
Hongaarse werknemers/Silo-Tank
Feiten
Van den Bosch BV oefent een transportonderneming uit. Van den Bosch BV is lid van de Vereniging Goederenvervoer Nederland. Goederenvervoer Nederland heeft met FNV een cao Goederenvervoer afgesloten, laatstelijk per 1 januari 2012 (hierna: cao GN). De cao GN is niet algemeen verbindend verklaard. De cao GN heeft een looptijd tot en met 31 december 2013. Van den Bosch BV heeft verschillende zusterondernemingen in het buitenland, waaronder Van den Bosch Transporte GmbH en Silo-Tank Kft. Van den Bosch BV, Van den Bosch Transporte GmbH en Silo-Tank Kft behoren tot hetzelfde concern. De Hongaarse chauffeurs hebben een arbeidsovereenkomst met Silo-Tank Kft gesloten. De Duitse chauffeurs hebben een arbeidsovereenkomst met Van den Bosch Transporte GmbH gesloten. De Nederlandse basisarbeidsvoorwaarden zoals neergelegd in de cao GN worden niet op de Hongaarse en Duitse chauffeurs toegepast. Werknemers vorderen achterstallig loon wegens het ten onrechte niet toepassen van de cao GN. Volgens het hof is Hongaars recht in casu van toepassing. Werknemers keren zich met rechts- en motiveringsklachten tegen het oordeel van het hof dat Hongarije moet worden aangemerkt als het gewoonlijke werkland, althans als het land waarmee de arbeidsovereenkomsten tussen Silo-Tank en werknemers het nauwst verbonden zijn. Het onderdeel voert aan, kort gezegd, dat het hof de volgens het HvJ EU in aanmerking te nemen factoren (bij de vaststelling van het gewoonlijke werkland respectievelijk van het land dat kennelijk nauwer met de arbeidsovereenkomst is verbonden dan het gewoonlijke werkland) niet, of niet op de juiste wijze, in zijn beoordeling heeft betrokken.
Oordeel
De Hoge Raad oordeelt als volgt.
Toepasselijk recht bij grensoverschrijdend transport – gewoonlijk werkland (Koelzsch)
Als uitgangspunt geldt dat het recht van het gewoonlijke werkland op de arbeidsovereenkomst van toepassing is (art. 6 lid 2, aanhef en onder a, EVO, dan wel art. 8 lid 2 Verordening Rome I). De rechter dient echter ook te onderzoeken of toepassing moet worden gegeven aan de uitzonderingsbepaling van artikel 6 lid 2, slotzin, EVO, dan wel artikel 8 lid 4 Verordening Rome I. Het criterium van het gewoonlijke werkland wordt aldus verstaan dat het gaat om het land 'waar of van waaruit de werknemer, rekening gehouden met alle elementen die deze werkzaamheid kenmerken, het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult' (arrest Koelzsch, r.o. 50; zie hiervoor in 3.4.3). Om vast te stellen in of vanuit welk land de werknemer het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult, dient de rechter 'met name' te onderzoeken in welk land zich de plaats bevindt van waaruit de werknemer zijn transportopdrachten verricht, instructies voor zijn opdrachten ontvangt en zijn werk organiseert, alsmede de plaats waar zich de arbeidsinstrumenten bevinden; verder moet de rechter nagaan in welke plaatsen het vervoer hoofdzakelijk wordt verricht, in welke plaatsen de goederen worden gelost en naar welke plaats de werknemer na zijn opdrachten terugkeert (arrest Koelzsch, r.o. 49). Deze door het HvJ EU gegeven opsomming van gezichtspunten is niet limitatief. De rechter moet immers rekening houden met 'alle elementen die de werkzaamheid van de werknemer kenmerken' (arrest Koelzsch, r.o. 48 en 50). Wel komt veel gewicht toe aan de gezichtspunten die volgens het HvJ EU 'met name' moeten worden onderzocht. De rechter dient in elk geval die door het HvJ EU genoemde gezichtspunten in zijn beoordeling te betrekken.
Toepasselijk recht bij grensoverschrijdend transport – nauwere banden (Schlecker)
Bij de beantwoording van de vraag of de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan het gewoonlijke werkland, dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden die de arbeidsbetrekking kenmerken, waarbij belangrijke betekenis toekomt aan de vraag in welk land de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, en in welk land hij is aangesloten bij de sociale zekerheid en de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen. Ook dient de rechter rekening te houden met omstandigheden zoals de criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden (arrest Schlecker, r.o. 40 en 41). Het rechterlijk oordeel dat, ook al is sprake van een gewoonlijk werkland, de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land, behoeft motivering. Daaruit moet volgen waarom uit het geheel der omstandigheden blijkt van een kennelijk nauwere band met dat andere land die rechtvaardigt dat een uitzondering wordt gemaakt op het uitgangspunt van toepasselijkheid van het recht van het gewoonlijke werkland.
Motivering- en rechtsklacht gegrond
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, klaagt onderdeel 1 terecht over het oordeel van het hof dat Hongarije het gewoonlijke werkland is, en in ieder geval het land waarmee de overeenkomsten tussen Silo-Tank en werknemers het nauwst verbonden zijn. Het hof heeft voor zijn oordeel dat Hongarije het gewoonlijke werkland is, redengevend geacht dat (1) Silo-Tank een in Hongarije gevestigde transportonderneming is, (2) Silo-Tank niet enkel voor Van den Bosch vervoer verzorgt, (3) werknemers arbeidsovereenkomsten hebben gesloten met Silo-Tank, (4) werknemers Hongaren zijn, in Hongarije wonen en daar sociaal verzekerd en belastingplichtig zijn, (5) werknemers regelmatig na transporten terugkeerden naar Hongarije en van daaruit weer te werk werden gesteld, (6) werknemers vanaf het moment van vertrek vanuit hun woonplaats in Hongarije naar de opstapplaats loon ontvingen, en (7) de door Silo-Tank in opdracht van Van den Bosch gereden internationale ritten voor slechts een zeer beperkt deel in Nederland werden uitgevoerd. Aldus heeft het hof verzuimd in zijn beoordeling elk van de gezichtspunten te betrekken die volgens het HvJ EU met name in aanmerking moeten worden genomen bij het vaststellen van het gewoonlijke werkland
Aan het voorgaande doet niet af dat het hof wel een deel van die door het HvJ EU bedoelde gezichtspunten in aanmerking heeft genomen, waar het heeft overwogen dat de omstandigheid dat de desbetreffende internationale ritten als zodanig in de relevante periode werden uitgevoerd vanuit Erp en aldaar weer eindigden, en dat wellicht ook instructies werden gegeven vanuit Van den Bosch, onvoldoende gewicht in de schaal legt om aan te knopen bij Nederland als het gewoonlijke werkland. Immers, deze omstandigheden wijzen er eerder op, zoals het hof zelf ook heeft onderkend, dat Nederland en niet Hongarije als het gewoonlijke werkland moet worden aangemerkt. Het vorenstaande betekent dat zowel het oordeel van het hof dat Hongarije het gewoonlijke werkland is als bedoeld in artikel 6 lid 2, aanhef en onder a, EVO, dan wel artikel 8 lid 2 Verordening Rome I, als het oordeel van het hof over de uitzonderingsbepaling van artikel 6 lid 2, slotzin, EVO, dan wel artikel 8 lid 4 Verordening Rome I, hetzij blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij onvoldoende is gemotiveerd. Na verwijzing zal opnieuw moeten worden onderzocht of Hongarije dan wel Nederland het gewoonlijke werkland is en of er aanleiding bestaat voor toepassing van de uitzonderingsbepaling. De hierop gerichte klachten van onderdeel 1 treffen doel.