Naar boven ↑

Rechtspraak

ROC/werknemer
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (Locatie Arnhem), 5 juni 2018
ECLI:NL:GHARL:2018:5150

ROC/werknemer

Werkgeversaansprakelijkheid. Buitenschoolse schaatsactiviteit met studenten valt onder de uitoefening van de werkzaamheden. Geen huis-, tuin- en keukenongeval. Schending zorgplicht van werkgeefster. Van werkgeefster had mogen verwacht dat zij instructie zou geven over de aan schaatsen verbonden risico’s.

Feiten

Werknemer is in de functie van mentor/loopbaanbegeleider en docent werkzaam bij Stichting ROC (hierna: ROC). Werknemer was, net als een aantal andere docenten en collega’s, op maandag 23 januari 2012 aanwezig bij een schaatsactiviteit. Tijdens het schaatsen is werknemer ten val gekomen, waarbij hij met zijn hoofd op het ijs terecht is gekomen. Hij heeft daarbij een postcommotioneel syndroom opgelopen. Werknemer is in januari 2015 in het kader van de WIA 79% arbeidsongeschikt geacht. Werknemer stelt ROC ex artikel 7:658 BW aansprakelijk voor zijn schade. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat ROC aansprakelijk is voor de materiële en immateriële schade die werknemer lijdt als gevolg van het ongeval. In hoger beroep staat onder meer de vraag centraal of de aanwezigheid bij en deelname aan de schaatsactiviteit door werknemer kan worden aangemerkt als uitoefening van de werkzaamheden zoals is bedoeld in artikel 7:658 BW en zo ja, of ROC heeft voldaan aan haar zorgplicht jegens werknemer. 

Oordeel

Uitoefening van werkzaamheden

Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat sprake was van uitoefening van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 7:658 BW. De schaatsactiviteit behoorde tot het curriculum en diende te worden begeleid. Hoewel werknemer zich vrijwillig als begeleider heeft aangemeld, werd dit door ROC van hem verwacht en werd door ROC op zijn aanwezigheid gerekend. In zoverre was vanaf dat moment geen sprake meer van vrijblijvendheid. Bovendien is namens ROC verklaard dat het begeleiden van de schaatsactiviteit door ROC werd beschouwd als gangbaar onderdeel van het takenpakket van de docenten. Voor zover het ROC betoogt dat het actief deelnemen van werknemer aan de schaatsactiviteit geen juiste taakopvatting is geweest en dat daarom geen sprake kan zijn van de uitoefening van werkzaamheden in de zin van artikel 7:658 BW, gaat het hof daarin niet mee. Gesteld noch gebleken is dat ROC werknemer, of andere docenten, heeft geïnstrueerd omtrent de precieze inhoud van de begeleiderstaak in het kader van de schaatsactiviteit. ROC heeft betoogd dat het doel van de aanwezigheid van de docenten onder meer was om de studenten te enthousiasmeren aan de activiteit deel te nemen en ze zo in beweging te krijgen, en om een band met de studenten op te bouwen.

Zorgplicht

Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat geen sprake is van een ‘huis-, tuin- en keukenongeval’. Schaatsen is een duidelijk van het dagelijks leven afgebakende activiteit waarbij een duidelijk risico op vallen en/of letsel bestaat. In zoverre is schaatsen dan ook niet vergelijkbaar met de casuïstiek die zich voordeed in de uitspraken – over uitglijden op gladde tegels, het zich snijden aan een scherp broodmes en struikelen over scheerlijnen – waarnaar ROC heeft verwezen. Het voorgaande leidt ertoe dat op ROC jegens de docenten die zij de schaatsactiviteit liet begeleiden, wel degelijk een zorgplicht rustte. ROC kon en mocht er niet van uitgaan dat iedere begeleidende docent zich op het ijs zou kunnen redden, ook niet indien er (al dan niet beperkte) ervaring met schaatsen was. Het hof is van oordeel dat op ROC een zorgplicht rustte om werknemer te instrueren over en te waarschuwen voor de aan het schaatsen verbonden risico’s. Nu ROC de docenten uitsluitend heeft geïnstrueerd over het gebruik van handschoenen en over het type schaats dat kon worden gebruikt, heeft ROC naar het oordeel van het hof niet voldaan aan haar zorgplicht. Van ROC had verwacht mogen worden dat zij aan de docenten in enige vorm instructie zou geven over de aan schaatsen verbonden risico’s. Zo had zij de docenten kunnen instrueren dat zij langs de kant konden blijven staan of had zij kunnen aangeven dat indien men toch wilde schaatsen (en niet of niet goed kon schaatsen) men voorzichtig zou moeten doen of gebruik moest maken van de reling die op de ijsbaan is aangebracht, van de schaatsrekken die aldaar aanwezig waren of hulp vragen aan de leden van de Sportdesk die ter plaatse aanwezig waren. Naar het oordeel van het hof had van ROC verder, gelet op het risico op (ernstig) letsel bij docenten en leerlingen die deelnamen aan de schaatsactiviteit, gevergd mogen worden dat zij helmen ter beschikking stelde. Of het dragen van valhelmen al dan niet gebruikelijk is in Nederland doet aan deze verplichting niet af. Dit alles zijn weinig bezwaarlijke, althans gelet op het risico, van ROC te vergen maatregelen. Daarbij is niet van belang dat werknemer al meerdere keren als begeleider mee was geweest naar de schaatsbaan.