Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/werkgeefster
Rechtbank Noord-Nederland (Locatie Assen), 11 september 2019
ECLI:NL:RBNNE:2019:4047

werknemer/werkgeefster

Geen sprake van slapend dienstverband nu werkgeefster en werknemer nieuwe afspraken hebben gemaakt over de arbeidsomvang en het loon naast de IVA-uitkering. Beroep op transitievergoeding voor beëindigde deel van de arbeidsovereenkomst niet mogelijk vanwege vervaltermijn.

Feiten

Werknemer is op 6 mei 1974 bij (de rechtsvoorganger van) werkgeefster in dienst getreden. Ingevolgde de cao bereikt werknemer op 16 september 2019 de pensioengerechtigde leeftijd. Werknemer is met ingang van 20 november 2015 arbeidsongeschikt wegens ziekte en ontvangt met ingang van 17 november 2017 een IVA-uitkering. Om verbonden te kunnen blijven met werkgeefster en om financiële problemen bij werknemer te voorkomen, hebben partijen op enig moment nieuwe afspraken gemaakt. Deze afspraken behelsden onder meer dat werknemer nog gedurende 25 uren per maand voor werkgeefster werkzaam zou zijn, welke uren naar eigen inzicht van werknemer mogen worden ingevuld, alsmede dat de IVA-uitkering van werknemer door werkgeefster zou worden aangevuld tot het maximumbedrag dat niet tot een korting op die uitkering zou leiden. Tevens werd een nettovergoeding overeengekomen, zodat een terugval van inkomen voor werknemer werd voorkomen. Werknemer vordert dat de kantonrechter onder meer werkgeefster beveelt de arbeidsovereenkomst op te zeggen onder toekenning van de transitievergoeding. Werknemer legt aan deze vordering ten grondslag dat sprake is van een slapend dienstverband. Gezien het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd op 16 september 2019 is werknemer van mening dat hij een (spoedeisend) belang heeft dat zijn arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn wordt opgezegd door werkgeefster. Partijen twisten verder over de vraag of de gemaakte afspraken over de invulling van het dienstverband door werknemer nadat aan hem een IVA-uitkering is toegekend, met zich brengen dat er deels een einde is gekomen aan het dienstverband.

Oordeel

De kantonrechter is van oordeel dat er feitelijk geen sprake is van een slapend dienstverband. Doordat partijen nieuwe afspraken hebben gemaakt over de wijze waarop het dienstverband door werkneemster zou worden ingevuld en de loondoorbetalingsverplichting van werkgeefster, is een nieuwe invulling gegeven aan het dienstverband door partijen. Daarbij was het uitdrukkelijk de bedoeling van partijen om werknemer aan het bedrijf van werkgever verbonden te houden. De kantonrechter merkt op dat het recht op de transitievergoeding voor het beëindigde deel van de arbeidsovereenkomst thans niet meer in rechte kan worden gevorderd gezien de vervaltermijn van artikel 7:686a lid 4 BW. Voor het geval zou moeten worden geoordeeld dat het deel van het dienstverband waaraan thans door werkgeefster geen invulling meer wordt gegeven nog mocht bestaan, is de kantonrechter vooralsnog van oordeel dat, nu de afspraken van partijen behelsden om werknemer in een vergelijkbare situatie te doen verkeren als van voor zijn arbeidsongeschiktheid, dit deel van de arbeidsovereenkomst als onlosmakelijk verbonden moet worden geacht met het dienstverband dat is ontstaan door de gemaakte afspraken van partijen. Ook dit deel kan daarom niet als slapend worden gekenschetst. Waar werknemer zich heeft beroepen op de compensatieregeling transitievergoeding, ziet hij eraan voorbij dat in zijn geval geen sprake is van een slapend dienstverband. Zijn werkgever heeft er immers alles aan gedaan om hem bij het bedrijf waarin hij werkzaam is geweest te blijven betrekken en hem bovendien in de gelegenheid te stellen zijn (resterende) arbeidsinzet naar vermogen te blijven leveren. Een beroep op het goed werkgeverschap faalt in het licht van het voorgaande eveneens. Van het in stand houden van een slapend dienstverband is immers geen sprake. De vorderingen van werknemer worden afgewezen.