Naar boven ↑

Rechtspraak

werkneemster/werkgeefster
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 8 januari 2020
ECLI:NL:RBMNE:2020:26

werkneemster/werkgeefster

Werkgeefster heeft bij afwijzing van werkneemster artikel 3 lid 1 WGB geschonden en daarmee onrechtmatig jegens werkneemster gehandeld. Niet valt in te zien waarom een afwijzingsgrond die verband staat met de persoon (zwangerschap) minder pijnlijk zou zijn dan een afwijzingsgrond die los staat van de persoon (vacature wordt intern opgevuld).

Feiten

Werkneemster heeft op 27 augustus 2018 bij werkgeefster gesolliciteerd naar de functie van administratief medewerker. Het sollicitatiegesprek vond plaats op 3 september 2018. Werkneemster heeft bij die gelegenheid verteld dat zij zwanger was. Werkgeefster heeft hierop aangegeven dat dit geen probleem was. Werkneemster heeft werkgeefster bij e-mail van 5 september 2018 laten weten dat zij openstond voor een tweede gesprek. Werkgeefster heeft haar op 10 september 2018 per e-mail laten weten een plezierig gesprek te hebben gehad, maar na intern overleg toch tot de conclusie te zijn gekomen dat de zwangerschap een rol gaat spelen die werkgeefster op dit moment niet past. Werkneemster heeft naar aanleiding van dit bericht een klacht ingediend bij het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College). Het College heeft op 7 maart 2019 geoordeeld dat werkgeefster direct onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt, hetgeen op grond van artikel 3 lid 1 van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen (WGB) verboden is. Werkneemster stelt onder verwijzing naar het oordeel van het College dat werkgeefster onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat zij als gevolg hiervan schade heeft geleden. Zij vordert in deze procedure veroordeling van werkgeefster om aan haar een bedrag van € 24.440 aan schadevergoeding te betalen.

Oordeel

Onrechtmatigheid

Werkgeefster heeft toegelicht dat na het overleg is geconcludeerd dat de vacature niet geplaatst had moeten worden, omdat de functie intern kon worden opgevuld. De verwijzing naar de zwangerschap was een misverstand: dit was niet de reden voor de afwijzing, maar werkgeefster wilde de boodschap zo aardig mogelijk verpakken. De kantonrechter is van oordeel dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien waarom een afwijzingsgrond die verband staat met de persoon (zwangerschap) minder pijnlijk zou zijn dan een afwijzingsgrond die los staat van de persoon (vacature wordt intern opgevuld). Hierdoor is niet komen vast te staan dat afwijzing een andere reden had dan de zwangerschap van werkneemster. Nu onderscheid op grond van zwangerschap als direct onderscheid op grond van geslacht wordt beschouwd, luidt de conclusie dat werkgeefster bij de afwijzing van werkneemster artikel 3 lid 1 WGB heeft geschonden en daarmee onrechtmatig jegens werkneemster heeft gehandeld.

Materiële schadevergoeding

Werkgeefster heeft gesteld dat tijdens het overleg is besproken dat een andere medewerkster de functie van administratief medewerker kon gaan verrichten en dat daarom is besloten de externe werving stop te zetten. Werkgeefster heeft daarnaast gesteld dat er nog een andere sollicitant was die voor het tweede sollicitatiegesprek zou worden uitgenodigd, maar dat ook deze sollicitant is afgewezen met als reden dat de vacature intern zou worden opgevuld. Gelet hierop staat vast dat werkneemster de functie toch niet zou hebben gekregen, omdat deze intern is opgevuld. Het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van werkgeefster en de door haar gevorderde inkomensschade ontbreekt daarom, zodat deze schade alleen hierom al niet voor toewijzing in aanmerking komt.

Immateriële schadevergoeding

Werkneemster heeft onvoldoende aangetoond dat zij als gevolg van het door werkgeefster gemaakte onderscheid op grond van geslacht is aangetast in haar persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 onder b BW. Haar stelling dat het verboden onderscheid haar zeer heeft geschokt waardoor zij voorafgaand aan haar bevalling niet goed meer heeft kunnen solliciteren, is onvoldoende om dit aan te nemen. Het enkele feit dat werkgeefster jegens haar verboden onderscheid op grond van geslacht heeft gemaakt kan op grond van vaste jurisprudentie (HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376) evenmin leiden tot de conclusie dat (afgezien van psychische schade) sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze. Hiervoor zijn bijkomende omstandigheden nodig. De enkele schending van een fundamenteel recht is daarvoor niet voldoende. De gevorderde immateriële schadevergoeding wordt daarom eveneens afgewezen.