Rechtspraak
Gerechtshof Den Haag (Locatie 's-Gravenhage), 4 februari 2020
ECLI:NL:GHDHA:2020:146
Feiten
Werknemer is op 21 april 2008 in dienst getreden bij Marine Service. Op 23 november 2015 is werknemer arbeidsongeschikt geraakt. Werknemer had geen recht op een WIA-uitkering. Werknemer ontving vanaf 20 november 2017 een WW-uitkering, omdat bij Marine Service geen passende werkzaamheden voorhanden waren. Bij brief van 29 oktober 2018 heeft de gemachtigde van werknemer een voorstel gedaan aan Marine Service om zijn arbeidsovereenkomst te beëindigen onder toekenning van de transitievergoeding. Marine Service heeft hierop afwijzend gereageerd en kenbaar gemaakt het dienstverband als ‘slapend dienstverband’ te laten doorlopen. Werknemer heeft op 11 augustus 2019 de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Zijn dienstverband is per die datum van rechtswege geëindigd. Werknemer heeft in eerste aanleg onder meer verzocht Marine Service te veroordelen tot betaling van de transitievergoeding. De kantonrechter heeft de verzoeken afgewezen.
Oordeel
Aangezien het dienstverband inmiddels is beëindigd is veroordeling tot betaling van de transitievergoeding niet meer toewijsbaar. Subsidiair heeft werknemer gesteld dat Marine Service op basis van goed werkgeverschap is gehouden om een vergoeding te betalen. Werknemer stelt zich op het standpunt dat Marine Service gehouden was om in te stemmen met beëindiging van zijn slapende dienstverband. Het hof oordeelt dat het voorstel dat werknemer aan Marine Service heeft gedaan kan worden aangemerkt als een voorstel tot beëindiging van een slapend dienstverband als bedoeld door de Hoge Raad in zijn arrest van 8 november 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1734). Werknemer was ten tijde van zijn voorstel als gevolg van ziekte of gebreken niet meer in staat om de bedongen arbeid te verrichten en er was voldaan aan de vereisten van artikel 7:669 lid 1 en lid 3 aanhef en onder b BW voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige arbeidsongeschiktheid op het moment dat werknemer zijn beëindigingsvoorstel deed. De nog te beantwoorden vraag is of Marine Service een gerechtvaardigd belang had bij instandhouding van het dienstverband tot de datum waarop werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Reële re-integratiemogelijkheden
Het hof is van oordeel dat geen sprake was van reële re-integratiemogelijkheden voor werknemer bij Marine Service. Dat er, in theorie, nog re-integratiemogelijkheden bij andere werkgevers waren, is naar het oordeel van het hof niet van belang. Zonder bijkomende omstandigheden, die gesteld noch gebleken zijn, valt niet in te zien welk rechtens te respecteren belang Marine Service heeft bij instandhouding van het dienstverband wegens re-integratiemogelijkheden bij andere werkgevers. Marine Service heeft nog aangevoerd dat werknemer zich niet heeft ingespannen om te re-integreren, maar hiervoor geen enkele feitelijke onderbouwing gegeven, laat staan een begin van bewijs geleverd. Bovendien heeft Marine Service op geen enkele wijze aangetoond dat zij zich heeft ingespannen om werknemer na einde wachttijd te re-integreren in haar eigen onderneming.
Geen recht op compensatie in verband met bereiken pensioengerechtigde leeftijd?
Marine Service heeft gesteld dat de te betalen vergoeding misschien niet gecompenseerd zal worden door het UWV, omdat het dienstverband inmiddels is geëindigd door pensionering en niet door langdurige arbeidsongeschiktheid. Dit argument kan haar niet baten. Marine Service was al geruime tijd voordat werknemer de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt als goed werkgever gehouden om in te stemmen met zijn voorstel tot beëindiging van het slapend dienstverband, onder toekenning van de transitievergoeding. Werknemer heeft in zijn voorstel van 29 oktober 2018 bovendien nog op de Compensatieregeling gewezen. Dat werknemer inmiddels met pensioen is en daarom van transitie van werk naar werk geen sprake kan zijn, kan evenmin leiden tot afwijzing van het verzoek.
Het hof is van oordeel dat Marine Service, indien zij als goed werkgever had gehandeld, gehouden was om een vergoeding te betalen ter hoogte van de transitievergoeding die werknemer had opgebouwd aan het einde van twee jaar ziekte. Nu in de onderhavige situatie de opzegtermijn na twee jaar ziekte was verstreken en de Hoge Raad in de beslissing van 8 november 2019 uitgaat van een beëindiging met wederzijds goedvinden, waar geen opzegtermijn geldt, is het hof van oordeel dat, indien Marine Service als goed werkgever had gehandeld, de hoogte van de wettelijke transitievergoeding dient te worden gefixeerd te worden op de transitievergoeding berekend per de datum waarop werknemer twee jaar ziek was.