Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 27 maart 2020
ECLI:NL:RBROT:2020:2905
Feiten
De heer X verblijft als veroordeeld gedetineerde in een PI. Met ingang van 3 januari 2019 is X in de PI op de afdeling metaalbewerking werkzaamheden gaan verrichten in de functie van lasser in opleiding. Op 28 juni 2019 is X tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden ernstig gewond geraakt. Bij het slijpen van metalen plaatjes met een bandschuurmachine is de linkerhand van X bekneld geraakt tussen de schuurband en het zogenoemde ‘support’ van de schuurmachine als gevolg waarvan X twee vingers is kwijtgeraakt. De Inspectie SZW heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar eventuele overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet. De arbeidsinspecteur heeft geen oorzakelijk verband kunnen vaststellen tussen een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwet en de oorzaak van het ongeval. X heeft gevorderd voor recht te verklaren dat de Staat aansprakelijk is voor de geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval.
Oordeel
Geen aansprakelijkheid ex artikel 7:658 lid 2 BW
X heeft primair gesteld dat de Staat aansprakelijk is op grond van artikel 7:658 lid 2 BW. Anders dan X is de kantonrechter van oordeel dat tussen partijen geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Hiertoe wordt overwogen dat X weliswaar arbeid verricht, (een bescheiden) loon ontvangt en sprake is van een gezagsverhouding, maar dat partijen hiertoe geen overeenkomst hebben gesloten. De rechten en plichten die verband houden met het verrichten van werk in de PI vloeien voort uit de Penitentiaire Beginselenwet en niet uit een tussen partijen gesloten overeenkomst.
Geen aansprakelijkheid ex artikel 7:658 lid 4 BW
Ten aanzien van de aansprakelijkheid op grond van artikel 7:658 lid 4 BW oordeelt de kantonrechter als volgt. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 maart 2011 (ECLI:NL:HR:2012:BV0616 Davelaar/Allspan) overwogen: ‘Voor toepassing van art. 7:658 lid 4 is tevens vereist dat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden “in de uitoefening van het beroep of bedrijf” van degene in wiens opdracht de arbeid is verricht.’ Aan dit criterium is naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval niet voldaan. Daartoe is van doorslaggevend belang dat de uitgevoerde werkzaamheden, te weten het slijpen van metalen plaatjes, niet behoren tot de uitoefening van het beroep of bedrijf van de PI. De personeelsleden van de PI houden zich immers bezig met het reilen en zeilen van de PI zelf. Op het moment dat om wat voor reden geen werk zou worden verricht door gedetineerden, zouden deze werkzaamheden (het slijpen van plaatjes) niet worden overgenomen door het personeel van de PI. De werkzaamheden zijn speciaal in het leven geroepen om gedetineerden, op basis van de wettelijke regeling, een zinvolle tijdsbesteding te geven en hen voor te bereiden op terugkeer in de maatschappij. Het verrichten van werkzaamheden door een gedetineerde valt daarom niet binnen het toepassingsbereik van artikel 7:658 lid 4 BW. Daarbij komt dat het nooit de bedoeling van artikel 7:658 lid 4 BW is geweest om ook de gedetineerde die tijdens zijn detentie werkzaamheden in de PI verricht op basis van de Penitentiaire Beginselenwet onder het bereik van genoemd artikellid te brengen.
Geen aansprakelijkheid ex artikel 6:162 BW
Tegenover het verweer van de Staat heeft X onvoldoende onderbouwing gegeven van het gestelde onrechtmatig handelen op grond van artikel 6:162 BW. Ook op deze grond strandt de vordering van X.