Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/werkneemster
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 28 april 2020
ECLI:NL:GHSHE:2020:1442
Werkneemster maakt twee jaar nadat zij niet meer werd opgeroepen voor werk aanspraak op (door)betaling van het loon. Werkneemster heeft het er echter welbewust bij laten zitten en geen bereidheid getoond om arbeid te verrichten en kan om die reden geen aanspraak meer maken op doorbetaling van loon.

Feiten

Werkneemster is op 6 februari 2010 in dienst getreden bij werkgeefster op basis van een oproepovereenkomst. In februari 2013 heeft werkneemster met haar leidinggevende een discussie gehad over het al dan niet doorwerken tijdens carnaval. Na de discussie is werkneemster niet meer opgeroepen en heeft zij geen werkzaamheden meer verricht. Bij brief van 10 juli 2015 heeft het Pensioenfonds aan werkneemster laten weten dat haar deelneming aan het pensioenfonds met ingang van 2 januari 2015 is beëindigd. Werkneemster heeft bij brief van 12 februari 2016 aan werkgeefster bericht dat haar dienstverband niet is beëindigd en heeft aanspraak gemaakt op loon over de periode van februari 2013 tot januari 2015. Werkgeefster heeft laten weten dat het dienstverband vlak voor carnaval 2013 is geëindigd en werkneemster geen recht meer heeft op loon nadien. Werkneemster vordert betaling van loon. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en overwogen dat het dienstverband niet is geëindigd en werkgeefster werkneemster had moeten blijven oproepen. Werkgeefster komt op tegen het vonnis.

Oordeel

Werkgeefster bestrijdt het oordeel van de kantonrechter dat de overeenkomst tussen partijen moet worden beschouwd als een oproepovereenkomst en niet als een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ter toelichting geeft werkgeefster aan dat de kantonrechter voorbij is gegaan aan de stellingen van partijen, die erop neerkomen dat er (inmiddels) sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en niet meer van een overeenkomst van oproep. Door niettemin te oordelen dat werkgeefster gehouden was werkneemster te blijven oproepen is de stelling dat werkneemster na begin februari 2013 geen werkzaamheden meer heeft verricht zodat zij reeds daarom geen aanspraak kan maken op betaling, ten onrechte onbesproken gebleven. Dit verweer slaagt. De kantonrechter is buiten de rechtsstrijd getreden door zijn oordeel te baseren op een ander uitgangspunt dan waar partijen over en weer van uit zijn gegaan. Nu tussen partijen vaststaat dat sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en ook vaststaat dat werkneemster vanaf begin februari 2013 geen werkzaamheden meer heeft verricht, dient beoordeeld te worden of zij niettemin aanspraak kan maken op loon. Uit de verklaringen van de leidinggevende en werkneemster kan worden afgeleid dat aan werkneemster te kennen is gegeven dat zij (voorlopig) niet meer op het werk hoefde te verschijnen en nu werkneemster dat ook niet heeft gedaan, komt het niet verrichtten van arbeid voor rekening van werkgeefster. Het is immers werkgeefster geweest die heeft gezorgd voor onduidelijkheid over het verdere verloop van het dienstverband. De vraag is hoe de houding van werkneemster hierin moet worden gewogen. Zij heeft immers niets meer van zich laten horen, is niet meer verschenen op werk en heeft nooit aanspraak gemaakt op loon. Het hof overweegt dat werkneemster het er door op deze wijze te handelen welbewust bij heeft laten zitten en zij om die reden geen aanspraak meer kan maken op loon.