Rechtspraak
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 29 mei 2020
ECLI:NL:RBOBR:2020:2838
Feiten
In 2019 heeft werknemer acht achtereenvolgende maanden (maart tot en met oktober) werkzaamheden verricht voor werkgever in de functie van valkenier. Deze werkzaamheden zijn door werknemer uitgevoerd bij het Kurpfalz-Park in Duitsland. Werknemer was in die periode tijdelijk woonachtig in Duitsland. Werknemer en het Kurpfalz-Park hebben na afloop van het seizoen 2019 uitgesproken dat zij in het nieuwe jaar de samenwerking willen voortzetten. Op 30 januari 2020 heeft X via e-mail een ondertekend document, getiteld: “Arbeidsovereenkomst 2020” aan werknemer gestuurd, waarin onder meer stond dat werknemer per 4 maart 2019 in dienst treedt en aan hem maandelijks € 1.750 zal worden voldaan. In januari 2020 heeft werkgever € 1.750 aan werknemer betaald. In februari 2020 heeft werkgever ook € 1.750 aan werknemer voldaan. Vervolgens heeft werkgever op 1 mei 2020 € 3.500 aan werknemer betaald. Het Kurpfalz-Park is in het voorjaar van 2020 enige tijd gesloten geweest in verband met de coronacrisis. Werknemer heeft in de periode van 1 januari 2020 tot 18 mei 2020 geen werkzaamheden verricht in het Kurpfalz-Park. Werknemer verzoekt betaling van achterstallig loon.
Oordeel
Voor de beantwoording van de vraag of werknemer recht heeft op betaling van loon over de maand mei 2020 en de wettelijke verhoging over het loon van de maanden maart en april 2020, zal beoordeeld moeten worden of tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Volgens werknemer is dit het geval, terwijl werkgever stelt dat het aanbod daartoe tijdig is ingetrokken. Om vast te kunnen stellen of sprake is van een overeenkomst dient voldoende aannemelijk te zijn dat werknemer het aanbod heeft aanvaard. Niet gebleken is dat werknemer dat aanbod schriftelijk heeft aanvaard. Daarom moet beoordeeld worden of de aanvaarding op andere wijze dan op schriftelijke wijze heeft plaatsgevonden. Overigens is ook niet gebleken dat werkgever het aanbod schriftelijk heeft ingetrokken. Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat niet ter discussie staat dat werknemer, werkgever en het Kurpfalz-Park aan het einde van het seizoen in 2019 hebben uitgesproken dat zij de onderlinge samenwerking in 2020 wensen voort te zetten. De kantonrechter overweegt dat werkgever van meet af aan uitvoering heeft gegeven aan de arbeidsovereenkomst door in januari 2020 € 1.750, in februari 2020 € 1.750 en op 1 mei 2020 € 3.500 aan werknemer te betalen. Dat werkgever op 7 april 2020 telefonisch het aanbod tot het sluiten van de arbeidsovereenkomst heeft ingetrokken acht de kantonrechter gelet op de voornoemde betaling van 1 mei 2020 dan ook niet aannemelijk. Dat de door werkgever opgestelde arbeidsovereenkomst niet door werknemer is ondertekend, maakt het voorgaande niet anders. Een arbeidsovereenkomst kan immers ook op een andere wijze tot stand komen. Ook het feit dat werknemer de vogels op 1 april 2020 niet bij werkgever heeft opgehaald, doet aan het voorgaande niet af. De conclusie is dat aannemelijk is dat partijen op enig moment (mondeling) overeenstemming hebben bereikt over een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dit brengt mee dat werknemer op grond van die overeenkomst recht heeft op betaling van loon. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit het feitelijk handelen van werkgever dan ook dat hij ervan uitging dat werknemer het door X gedane aanbod heeft aanvaard. Ook het verweer van werkgever dat hij geen loon aan werknemer IS verschuldigd omdat hij in het jaar 2020 (nog) geen feitelijke arbeid heeft verricht, slaagt niet. Het bekende adagium “geen arbeid, geen loon” is met inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans op 1 januari 2020 immers komen te vervallen en is – kort gezegd – gewijzigd in “geen arbeid, wel loon”. Duidelijk is dat het werk van werknemer seizoensgebonden is en dat hij daarom in de maanden januari en februari in ieder geval geen arbeid zal verrichten. Dat werknemer ook in de maanden daarna geen arbeid heeft verricht, kan gelet op alle omstandigheden (de coronacrisis) niet aan hem worden tegengeworpen, zodat werkgever op basis van artikel 7:628 lid 1 BW het loon aan werknemer dient te betalen. De kantonrechter wijst de vordering tot betaling van het loon over de maand mei 2020 (€ 1.750) daarom toe.