Naar boven ↑

Rechtspraak

Met annotatie door mr. dr. L. van den Berg
UWV heeft ten onrechte vastgesteld dat appellante als eigenrisicodrager verantwoordelijk is voor het uitbetalen van de ZW-uitkering. Aannemelijk is dat werknemer bij aanvang van zijn dienstverband reeds ongeschikt was voor zijn werk als dataspecialist.

Feiten

Appellante is eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder h, van de Ziektewet (ZW). Werknemer is op 25 januari 2016 vanuit een situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) genoot, als dataspecialist bij appellante in dienst getreden. Op 28 januari 2016 heeft werknemer zich ziek gemeld met psychische klachten, waarna hij op 2 februari 2016 in de proeftijd is ontslagen. Appellante heeft bij het Uwv op 3 februari 2016 een ziekteaangifte gedaan en nadien aan het UWV verzocht om een beslissing over de ZW-uitkering van werknemer te nemen. Een arts van het UWV heeft een medisch onderzoek verricht en daarbij (onder meer) vastgesteld dat de eerste ziektedag van werknemer 28 januari 2016 is. Bij besluit van 18 oktober 2017 heeft het UWV vastgesteld dat werknemer per 2 februari 2016 recht heeft op een ZW-uitkering en dat appellante als eigenrisicodrager verantwoordelijk is voor het uitbetalen van deze uitkering. Appellante heeft in bezwaar bestreden dat zij verantwoordelijk is voor de uitbetaling van ziekengeld aan werknemer. Appellante heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat werknemer al ongeschikt was voor het werk van dataspecialist voordat hij bij haar in dienst trad. Het bezwaar en beroep worden ongegrond verklaard.

Oordeel

De Centrale Raad van Beroep oordeelt als volgt. Werknemer is op 28 januari 2016 met psychische klachten uitgevallen nadat hij op 25 januari 2016 bij appellante in dienst was getreden. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat werknemer in december 2015 weliswaar klachten had in de spannende tijd van sollicitatie en het vooruitzicht van een nieuwe baan, maar dat dit geenszins reden is om te concluderen dat in die tijd ongeschiktheid bestond, kan niet worden gevolgd. De zeer korte tijdspanne tussen de datum van indiensttreding en het moment van uitval, de verklaring van werknemer over de manier waarop hij in die korte periode van werken bij appellante (niet) heeft gefunctioneerd en het feit dat werknemer uitviel door psychische klachten die in december al door de huisarts werden beschreven en die op dat moment al aanleiding gaven tot verwijzing naar de praktijkondersteuner van de GGZ, geven voldoende en ondubbelzinnige indicaties dat werknemer bij aanvang van zijn dienstverband bij appellante reeds ongeschikt was voor zijn arbeid als dataspecialist. Dat de huisarts en praktijkondersteuner werknemer hebben aangeraden het – ondanks de bestaande klachten – toch maar te proberen in de verwachting dat de klachten dan wellicht zouden verdwijnen, doet hier niet aan af. Op grond van artikel 63a, derde lid, van de ZW betaalt de eigenrisicodrager het door het UWV toegekende ziekengeld aan de personen bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdeel a, b en c, die laatstelijk (dat wil zeggen: vóór het intreden van de ongeschiktheid) tot hem in dienstbetrekking stonden. Nu werknemer bij aanvang van het dienstverband al ongeschikt was voor zijn arbeid als dataspecialist, heeft het UWV appellante ter zake van de uitval van de werknemer op 28 januari 2016 ten onrechte verantwoordelijk gehouden voor betaling van de ZW-uitkering aan werknemer per 2 februari 2016. Het hoger beroep slaagt.