Naar boven ↑

Rechtspraak

werkgeefster/kinderen van werkneemster
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 september 2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:2848
Werkgever dient studerende kinderen van overleden werkneemster een overlijdensuitkering te betalen. Werkneemster voorzag grotendeels in de kosten van bestaan van haar kinderen en leefde met hen in gezinsverband (ondanks dat kinderen deels op kamers woonden).

Feiten

Werkneemster is op 1 mei 2011 in dienst getreden van werkgeefster in de functie van secretaresse, waarbij zij een salaris genoot van laatstelijk € 3.204,49 bruto per maand exclusief vakantietoeslag, op basis van 36 uur per week. Op de arbeidsovereenkomst is de cao GGZ juni 2017-2019 (hierna: de cao) van toepassing. Op 22 maart 2019 is werkneemster komen te overlijden, waardoor haar dienstverband van rechtswege is geëindigd. Werkneemster laat twee kinderen na. In artikel 5 van de cao staat dat de werkgever bij overlijden van een werknemer een overlijdensuitkering dient uit te keren aan onder meer degene voor wie de werknemer grotendeels in de kosten van bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde. De kinderen van werkneemster hebben aanspraak gemaakt op een overlijdensuitkering. Werkgeefster heeft daarop afwijzend gereageerd, met de redenering dat ‘er niemand was voor wie zij grotendeels in de kosten van bestaan voorzag en die bij haar woonde’. De kantonrechter heeft in eerste aanleg werkgeefster veroordeeld tot betaling van € 1.220,76 bruto en € 10.382,55 netto. Werkgeefster heeft hoger beroep ingesteld.

Oordeel

Maatstaf

Het hof oordeelt als volgt. Allereerst verwerpt het hof het betoog van werkgeefster dat alleen aan het vereiste ‘leven in gezinsverband’ (art. 5 cao) kan worden voldaan door inschrijving of het hebben van hoofdverblijf op hetzelfde adres. Werkgeefster heeft ter onderbouwing van deze door haar voorgestane uitleg van de cao-bepaling verwezen naar artikel 7:674 BW, meer specifiek de laatste zin van lid 3. Het hof denkt hier anders over en verwerpt dit betoog. Bij het vereiste ‘leven in gezinsverband’ zijn in het wetsartikel – anders dan bij de ongehuwd samenwonende partner – niet de voorwaarden van gemeenschappelijke huishouding of hoofdverblijf gesteld. Het door werkgeefster gestelde vereiste van het hebben van hoofdverblijf op hetzelfde adres volgt voorts ook niet uit de bewoordingen van de cao-bepaling en zou bovendien naar het oordeel van het hof tot een onaannemelijk rechtsgevolg leiden. Een dergelijke uitleg zou tot gevolg hebben dat studerende kinderen die (hoofdzakelijk) thuis wonen wel recht zouden hebben op een overlijdensuitkering van de werkgever van hun overleden ouder, en – zoals in het onderhavige geval – kinderen die net zijn gaan studeren en nog regelmatig, in elk geval in het weekend, thuis wonen niet. Een dergelijk rechtsgevolg acht het hof onaannemelijk, nu de kinderen in beide situaties voor hun levensonderhoud (grotendeels) afhankelijk zijn van de financiële bijdrage van de overleden ouder. Het hof dient derhalve te beoordelen of de moeder grotendeels in de kosten van het bestaan van haar kinderen voorzag en met hen in gezinsverband leefde.

Leven in gezinsverband en (grotendeels) voorzien in kosten van bestaan

Het hof is van oordeel dat de moeder in gezinsverband leefde met haar kinderen en grotendeels voorzag in hun kosten van bestaan, als bedoeld in de cao-bepaling. Ten tijde van het overlijden van de moeder hadden de kinderen de leeftijd van 23 en 20 jaar. Beide kinderen woonden sinds 2018 op kamers, maar waren nog veel (de helft van het jaar respectievelijk de weekenden en vakanties) bij hun moeder thuis. De moeder voorzag in het onderhoud van de kinderen. Zij voorzag in de kosten daarvan wanneer de kinderen bij haar verbleven en tijdens gezamenlijke vakanties, zij betaalde het collegegeld en ondersteunde in de kosten van boodschappen. Dat de kinderen hun hoofdverblijf niet hadden op het adres van de moeder, doet daar niet aan af. Het hof is van oordeel dat bij beide kinderen op het moment van overlijden van de moeder feitelijk sprake was van een overgangssituatie waarin zij ‘uitvlogen’ naar een steeds zelfstandiger leven, maar dat dit proces zich nog niet had voltooid en dat ook nog sprake was van een gezinssituatie. Vast staat dat de kinderen degenen zijn met wie de moeder in gezinsverband leefde en in wier kosten van bestaan zij grotendeels voorzag. De kinderen hebben daarom recht op een overlijdensuitkering. Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.