Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 14 september 2021
ECLI:NL:GHSHE:2021:2850
Feiten
Werkneemster woont in Duitsland en is sinds 4 januari 2007 werkzaam als tandartsassistente bij werkgever. Op 25 maart 2012 heeft werkneemster bij een ongeluk met de fiets haar linkerpols gebroken. Zij is nadien niet meer op haar werk verschenen, afgezien van driemaal vier uur. Vanaf mei 2012 heeft werkneemster geen loon meer ontvangen. Duitse artsen hebben werkneemster arbeidsongeschikt verklaard over de periode van 26 maart 2012 tot en met 12 maart 2013. Toen werkneemster wilde re-integreren – op advies van haar huisarts –heeft werkgever haar naar huis gestuurd, omdat hij alleen akkoord kon gaan met hetzij volledige hervatting van de werkzaamheden, hetzij het niet hervatten daarvan. Bij brief van 30 oktober 2012 heeft werkgever 2 de arbeidsovereenkomst opgezegd. Werkgever 1 heeft werkneemster bij brief van 3 november 2012 op staande voet ontslagen. Werkneemster heeft op 7 november 2012 tegen beide ontslagen geprotesteerd. Werkneemster heeft contact gehad met een Nederlandse bedrijfsarts, die oordeelde dat werkneemster wel mogelijkheden had om arbeid te verrichten. Aan een vervolgoproep van de bedrijfsarts heeft werkneemster geen gevolg gegeven. Werkneemster heeft kenbaar gemaakt dat zij werkhervatting afhankelijk stelt van betaling van achterstallig salaris. Aan een oproep van werkgever om te verschijnen heeft werkneemster ook geen gevolg verbonden. Werkneemster heeft in eerste aanleg betaling van achterstallig loon gevorderd. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de loonvordering toewijsbaar was tot november 2012. Daarna mocht werkgever loonbetaling stoppen. Voor de periode vanaf mei 2012 heeft werkneemster erkend dat zij een oproep om arbeid te komen verrichten naast zich neer heeft gelegd met een beroep op opschorting in afwachting van loonbetaling. Dit beroep is door de kantonrechter verworpen. Werkneemster is tegen het vonnis in hoger beroep gekomen. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. In cassatie heeft werkneemster twee onderdelen aangevoerd: (1) de verwerping van het beroep op opschorting en (2) matiging van de verhoging. De Hoge Raad heeft overwogen dat werkneemster in beginsel bevoegd is tot opschorting. Na terugverwijzing gaat het alleen nog om de vraag of werkneemster over de periode van 1 december 2012 tot en met 12 mei 2013 nog aanspraak heeft op loon, tot welk moment die aanspraak bestaat en wat de omvang van het verschuldigde bedrag en de daarover verschuldigde verhoging is.
Oordeel
Het hof stelt vast dat werkneemster een specificatie heeft opgenomen ter onderbouwing van haar vordering. De juistheid van die specificatie is door werkgever nimmer betwist. Het hof neemt die dan ook als uitgangspunt. Op basis van de niet (voldoende) weersproken specificatie berekent het hof de (nog te betalen) loonverplichting op € 4.267,39 bruto voor werkgever 1 en op € 776 bruto voor werkgever 2.