Rechtspraak
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 9 maart 2022
ECLI:NL:RBROT:2022:1907
Feiten
Werknemer is sinds 29 maart 1980 in dienst bij de Belastingdienst (hierna: de Staat). Op 3 oktober 2016 is tussen de Staat en werknemer een vaststellingsovereenkomst gesloten in het kader van een zogeheten Switchregeling (hierna: de vaststellingsovereenkomst). In deze overeenkomst is vastgelegd dat werknemer met ingang van 1 september 2020 eervol ontslag wordt verleend onder toekenning van een stimuleringspremie van € 58.329,84 bruto. In de tussenliggende periode zou werknemer ambtenaar blijven onder de werkorganisatie Switch van de Belastingdienst. Vervolgens hebben de Staat en werknemer een gewijzigde vaststellingsovereenkomst gesloten (hierna: de uitruilovereenkomst), waarbij (a) de ontslagdatum is bepaald op 1 september 2022, (b) de stimuleringspremie gedeeltelijk wordt omgezet in bijzonder verlof en (c) er extra afspraken zijn gemaakt over terugvordering van de stimuleringspremie bij eerdere beëindiging van het dienstverband. Na daartoe navraag bij zijn leidinggevende te hebben gedaan schrijft werknemer zich op 1 oktober 2020 in bij de Kamer van Koophandel. Werknemer verricht advieswerkzaamheden ten behoeve van financiële administraties. De Inspectie SZW voert een onderzoek uit bij een onderneming waarvoor werknemer werkzaamheden heeft verricht en hij als getuige wordt gehoord. Op grond van deze getuigenverklaring wordt door de Integriteitscoördinator een integriteitsmelding gedaan bij het Onderzoeksbureau Integriteit Financiën. Op 23 juni 2021 heeft de Inspectie SZW eenzelfde melding gedaan, waarna werknemer wordt verhoord als verdachte en er een proces-verbaal wordt opgesteld. Werknemer bevestigt dat hij ten behoeve van de onderneming documenten heeft opgesteld waarvan hij wist dat deze niet klopten. Werknemer heeft zich op 1 augustus 2021 uitgeschreven uit het Handelsregister. De Staat verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst primair op de e-grond en subsidiair op grond van artikel 7:686 BW. Volgens de Staat wist of had werknemer moeten weten dat hij zijn nevenwerkzaamheden had moeten melden en dat hij de werkzaamheden voor het bewuste bedrijf niet had mogen verrichten nu deze werkzaamheden ertoe hebben geleid dat verschuldigde belasting niet kon worden geheven of geïnd. Werknemer stelt dat de arbeidsovereenkomst niet (meer) als zodanig kan worden gekwalificeerd, nu dit een constructie betreft tot behoud van de UWV-uitkering door werknemer door de betaling van de stimuleringspremie van € 58.329,84 bruto conform de uitruilovereenkomst met ingang van 1 september 2020 over een termijn van twee jaar te spreiden. Volgens werknemer is zijn arbeidsovereenkomst slechts een overeenkomst in formele zin en niet in materiële zin en is onvoldoende duidelijk (geweest) dat de meldplicht van nevenwerkzaamheden en de integriteitsregels zouden blijven gelden tot 1 september 2020. Werknemer ontkent dat hij hierop is gewezen.
Oordeel
De kantonrechter oordeelt als volgt. Vooropgesteld wordt dat uit de uitruilovereenkomst en de niet betwiste stellingen van de Staat kan worden afgeleid dat sprake is van een dienstverband van werknemer tot 1 september 2022. Dit betekent dat werknemer thans de positie van ambtenaar bij de Belastingdienst vervult met alle bijbehorende rechten en plichten. De Staat heeft onbetwist gesteld dat de door werknemer verrichte nevenwerkzaamheden verboden zijn. Hoewel werknemer heeft aangevoerd dat hij door zijn leidinggevende er niet op is gewezen (het voornemen tot) het verrichten van dergelijke nevenwerkzaamheden te melden, is de kantonrechter van oordeel dat hij gelet op zijn lange staat van dienst bij de Belastingdienst wist, dan wel had behoren te weten dat hij hiervan melding had moeten maken. Dat werknemer dit heeft nagelaten, kan hem naar het oordeel van de kantonrechter worden verweten. Tevens kan werknemer worden verweten dat hij de nevenwerkzaamheden verricht heeft, terwijl hij naar eigen zeggen wist dat de administratie van de onderneming niet op orde was, medewerkers onder het minimumloon werden uitbetaald, ten onrechte belastingen en sociale premies niet werden ingevuld op de loonstrook of niet werden ingehouden. Naar het oordeel van de kantonrechter had van werknemer verwacht mogen worden dat hij zich gelet op de voor hem geldende integriteitsregels had onttrokken van deze nevenwerkzaamheden. Door dat niet te doen heeft hij zich niet gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt. Bij de beoordeling of de verweten gedragingen van werknemer ertoe leiden dat van de Staat in redelijkheid niet gevergd kan worden het dienstverband te laten voortduren, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking genomen worden. Daarbij horen ook te worden betrokken de persoonlijke omstandigheden van werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontbinding voor hem zou hebben. Op grond van de omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat werknemer verwijtbaar heeft gehandeld c.q. heeft nagelaten, maar niet zodanig dat van de Staat in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het ontbindingsverzoek op de e-grond wordt afgewezen. Nu is overwogen dat aan de zijde van werknemer geen sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten zodanig dat dit een ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond rechtvaardigt, kan er naar het oordeel van de kantonrechter in dit geval ook geen sprake zijn van een wanprestatie van zodanige aard dat die tot ontbinding van de overeenkomst moet leiden.