Rechtspraak
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 7 juni 2022
ECLI:NL:GHAMS:2022:1837
Feiten
Lantor B.V. houdt zich bezig met de productie van non-wovens (ook wel vliezen genoemd) ten behoeve van onder meer de kabel- en composietindustrie. De producten voor de composietindustrie worden door Lantor wereldwijd verhandeld via circa 60 distributeurs. Sinds 2017 is Cathay enig aandeelhouder van Lantor. Cathay is tevens aandeelhouder van de Euroresins International Group, een groep van vennootschappen die binnen Europa actief is als distributeur van composietmaterialen. Op 12 oktober 2021 heeft Lantor de ondernemingsraad bericht – kort gezegd – dat zij heeft besloten om Euroresins Benelux te benoemen tot exclusief distributeur in Europa. Tussen Lantor en haar ondernemingsraad is in geschil of Lantor de ondernemingsraad in de gelegenheid had moeten stellen om advies uit te brengen over voornoemd (voorgenomen) besluit.
Oordeel
De Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam oordeelt als volgt. Ten aanzien van de vraag of de ondernemingsraad in de gelegenheid had moeten worden gesteld om advies uit te brengen, is bepalend of het (voorgenomen) besluit moet worden aangemerkt als het aangaan van, het aanbrengen van een belangrijke wijziging in of het verbreken van duurzame samenwerking met een andere onderneming in de zin van artikel 25 lid 1 sub b WOR, dan wel een belangrijke wijziging inhoudt van de werkzaamheden van Lantor in de zin van artikel 25 lid 1 sub d WOR. Het (voorgenomen) besluit strekt ertoe de distributeurschappen van de bestaande distributeurs over te brengen naar Euroresins Benelux. Tussen partijen is niet in geschil dat Euroresins Benelux ook zonder het besluit nu al een deel van de distributie van Lantor in Europa verzorgt. Lantor heeft aan de hand van overgelegde stukken toegelicht dat het (voorgenomen) besluit een wijziging van een beperkt aantal distributeurschappen in Europa betreft en dat daarmee ongeveer 5% van de totale omzet van Lantor is gemoeid. Het betoog van de ondernemingsraad dat het besluit een veel groter effect zal hebben omdat de huidige distributeurs in Europa in reactie op het (voorgenomen) besluit mogelijk zullen afzien van de verkoop van andere Lantor-producten en dat bestaande afnemers in Europa wellicht niet via Euroresins Benelux Lantor-producten zullen willen kopen, is grotendeels speculatief en wordt niet concreet onderbouwd. De Ondernemingskamer gaat er daarom vanuit dat, zoals ook uit het memorandum van 12 oktober 2021 volgt, ‘the distributorships in question generate approximately 5% only of the consolidated turnover of Lantor’. De Ondernemingskamer neemt verder in aanmerking dat de keuze om voor de verkoop van haar producten al dan niet gebruik te maken van een specifieke distributeur, in de kern een commerciële beslissing is die past in de normale bedrijfsvoering van Lantor en dat die keuze in beginsel is voorbehouden aan Lantor als ondernemer. Lantor heeft tegen deze achtergrond ook onweersproken gesteld dat zij in het verleden met een zekere regelmaat van distributeur is gewisseld, dat daarbij de ondernemingsraad nooit om advies is gevraagd en dat de ondernemingsraad daar ook niet eerder om heeft verzocht. Op grond van het voorgaande is de Ondernemingskamer van oordeel dat het (voorgenomen) besluit niet kan worden aangemerkt als adviesplichtig in de zin van artikel 25 lid 1 sub b WOR dan wel artikel 25 lid 1 sub d WOR. De verzoeken van de ondernemingsraad worden afgewezen.