Naar boven ↑

Rechtspraak

TJ/Inspectiedienst (Roemenië)
Hof van Justitie van de Europese Unie, 22 december 2022
ECLI:EU:C:2022:1020
Beeldschermwerk: brillen met corrigerende glazen die ook buiten werktijd worden gedragen vallen onder ‘speciale correctiemiddelen’. Werkgever kan volstaan met vergoeding voor aanschaf van bril, maar niet met een vaste toelage in loon wegens belastende arbeidsomstandigheden.

Feiten

TJ werkt bij de algemene inspectie, dienst immigratie, van het district Cluj (Roemenië). Hij werkt met beeldschermapparatuur. TJ stelt dat het beeldschermwerk en andere risicofactoren, zoals ‘discontinu zichtbaar’ licht, het ontbreken van natuurlijk licht en neuropsychologische overbelasting, hebben geleid tot een sterke achteruitgang van zijn gezichtsvermogen. Bijgevolg moest hij op aanbeveling van een medisch specialist zijn bril vervangen om de achteruitgang van zijn gezichtsvermogen te corrigeren. TJ heeft aangevoerd dat het Roemeense nationale gezondheidszorgstelsel niet voorzag in de vergoeding van het bedrag van 2.629 Roemeense leu (RON) (ongeveer € 530), dat overeenkomt met de tegenwaarde van de kosten van de bril, te weten de kosten van de glazen, het montuur en de arbeidskosten, en heeft de algemene inspectie verzocht hem dit bedrag terug te betalen. Deze aanvraag werd afgewezen. TJ heeft in rechte veroordeling van de inspectie tot vergoeding van de brilkosten verzocht. 

De verwijzende rechter is van oordeel dat voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding uitlegging is vereist van het begrip ‘speciale correctiemiddelen’ als bedoeld in artikel 9 lid 3 Richtlijn 90/270/EEG, dat in deze richtlijn niet wordt gedefinieerd. Volgens deze rechter moet dit begrip aldus worden uitgelegd dat ook brillen met corrigerende glazen daaronder vallen, voor zover het gaat om brillen die nodig zijn voor werknemers die last hebben van een verminderd gezichtsvermogen als gevolg van hun arbeidsomstandigheden. De verwijzende rechter vraagt zich voorts af of de in artikel 9 lid 3 bedoelde speciale correctiemiddelen verwijzen naar middelen die uitsluitend op de werkplek worden gebruikt, dan wel of zij ook kunnen verwijzen naar middelen die buiten de werkplek kunnen worden gebruikt. In dit verband is hij geneigd te oordelen dat, om te bepalen of deze bepaling van toepassing is, alleen relevant is dat op de werkplek een speciaal correctiemiddel wordt gebruikt, waarbij de vraag of een dergelijk middel ook buiten de werkplek wordt gebruikt, irrelevant is. Ten slotte vraagt de verwijzende rechter zich af of aan de verplichting om speciale correctiemiddelen te verstrekken aan werknemers die deze nodig hebben, is voldaan door de toekenning van een loontoeslag wegens het bestaan van belastende arbeidsomstandigheden.

Oordeel

Het Hof van Justitie EU oordeelt als volgt. 

Speciale correctiemiddelen: brillen met corrigerende glazen die ook buiten werktijd worden gedragen

 Volgens artikel 9 lid 3 Richtlijn 90/270/EEG moeten de werknemers speciale, met het betrokken werk verband houdende correctiemiddelen krijgen, indien het resultaat van het in artikel 9 lid 1 van deze richtlijn bedoelde passende onderzoek van de ogen en van het gezichtsvermogen of het resultaat van het in artikel 9 lid 2 ervan bedoelde oftalmologische onderzoek dit vereist, en indien de normale correctiemiddelen niet kunnen worden gebruikt. Richtlijn 90/270/EEG bevat geen definitie van de ‘speciale correctiemiddelen’ als bedoeld in artikel 9 lid 3 ervan. 

Wat ten eerste het begrip ‘correctiemiddelen’ in de zin van artikel 9 lid 3 Richtlijn 90/270/EEG betreft, moet worden vastgesteld dat dit begrip in de plaats is gekomen van het begrip ‘bril’ in artikel 9, tweede alinea, van het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende minimumvoorschriften voor veiligheid en gezondheid met betrekking tot het werken met beeldschermapparatuur (PbEG 1988, C 113, blz. 7). Uit de ontstaansgeschiedenis van Richtlijn 90/270/EEG volgt dus dat de ‘correctiemiddelen’ in de zin van artikel 9 lid 3 van deze richtlijn ruim moeten worden opgevat, in die zin dat zij niet alleen betrekking hebben op brillen, maar ook op andere soorten middelen waarmee gezichtsstoornissen kunnen worden gecorrigeerd of voorkomen.

Wat ten tweede het begrip ‘normale correctiemiddelen’ in de zin van artikel 9 lid 3 van die richtlijn betreft, dat verwijst naar middelen die niet zorgen voor een correctie van gezichtsstoornissen die zijn vastgesteld naar aanleiding van de in artikel 9 leden 1 en 2, bedoelde onderzoeken, moet worden geoordeeld dat – zoals de advocaat-generaal in wezen opmerkt in punt 30 van haar conclusie – het hierbij gaat om middelen die buiten de werkplek worden gedragen en die dus niet noodzakelijk verband houden met de arbeidsomstandigheden. Dergelijke correctiemiddelen dienen dus niet om werkgerelateerde gezichtsstoornissen te corrigeren en houden mogelijkerwijs niet specifiek verband met beeldschermwerk.

Wat ten derde het begrip ‘speciale, met het betrokken werk verband houdende correctiemiddelen’ in de zin van artikel 9 lid 3 Richtlijn 90/270/EEG betreft, zij er om te beginnen aan herinnerd dat werknemers dergelijke speciale correctiemiddelen moeten krijgen indien normale correctiemiddelen niet kunnen worden gebruikt om de gezichtsstoornissen te corrigeren die na de in de leden 1 en 2 van dat artikel bedoelde onderzoeken zijn vastgesteld. Een speciaal correctiemiddel is dus noodzakelijkerwijs bedoeld om gezichtsstoornissen te corrigeren of te voorkomen die een normaal correctiemiddel niet kan corrigeren of voorkomen.

In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat verzoeker in het hoofdgeding zijn werkzaamheden bij de algemene inspectie heeft verricht met beeldschermapparatuur. Verzoeker in het hoofdgeding stelt dat hij in het kader van de uitoefening van die werkzaamheden is blootgesteld aan ‘discontinu zichtbaar’ licht, dat er geen natuurlijk licht was en dat hij aan neuropsychologische overbelasting onderworpen is geweest, waardoor zijn gezichtsvermogen sterk is achteruitgegaan. Dit bracht de medische specialist ertoe de vervanging van diens bril en meer bepaald van de corrigerende glazen voor te schrijven. Het staat echter aan de verwijzende rechter om na te gaan of de betrokken bril met corrigerende glazen daadwerkelijk dient ter correctie van gezichtsstoornissen die verband houden met zijn werk, en niet van generieke gezichtsstoornissen die niet noodzakelijk verband houden met de arbeidsomstandigheden.

Bovendien kan het feit dat de ‘speciale correctiemiddelen’ in de zin van artikel 9 lid 3 Richtlijn 90/270/EEG krachtens deze bepaling ‘met het betrokken werk verband’ moeten houden, niet betekenen dat zij uitsluitend mogen worden gebruikt op de werkplek of bij het verrichten van arbeidstaken, aangezien deze bepaling geen enkele beperking bevat wat het gebruik van die middelen betreft. Gelet op een en ander dient op de eerste en de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 9 lid 3 Richtlijn 90/270/EEG aldus moet worden uitgelegd dat onder ‘speciale correctiemiddelen’ in de zin van deze bepaling ook brillen met corrigerende glazen vallen die specifiek zijn gericht op het corrigeren en voorkomen van gezichtsstoornissen die verband houden met werk waarbij beeldschermapparatuur betrokken is. Bovendien beperken deze ‘speciale correctiemiddelen’ zich niet tot middelen die uitsluitend beroepsmatig worden gebruikt.

Vergoeding of toelage ?

Geoordeeld moet worden dat artikel 9 lid 3 Richtlijn 90/270/EEG zich er in beginsel niet tegen verzet dat het nationale recht bepaalt dat de door deze bepaling vereiste verstrekking door de werkgever van speciale correctiemiddelen aan de betrokken werknemers plaatsvindt door middel van een toeslag waarmee de werknemer zelf een dergelijk middel kan aanschaffen. Benadrukt moet echter worden dat een dergelijke toeslag noodzakelijkerwijs de uitgaven moet dekken die de betrokken werknemer specifiek heeft gedaan voor de aankoop van een speciaal correctiemiddel overeenkomstig artikel 9 lid 3 Richtlijn 90/270/EEG. Bijgevolg lijkt – onder voorbehoud van verificatie door de verwijzende rechter – een algemene loontoeslag als in het hoofdgeding die permanent wordt uitgekeerd uit hoofde van de belastende arbeidsomstandigheden, niet te voldoen aan de door dat artikel 9 lid 3 aan de werkgever opgelegde verplichtingen, aangezien deze loontoeslag niet bestemd lijkt te zijn om de uitgaven te dekken die de betrokken werknemer voor een dergelijke aankoop heeft gedaan. Gelet op een en ander dient op de derde en de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 9 leden 3 en 4 Richtlijn 90/270/EEG aldus moet worden uitgelegd dat een werkgever kan voldoen aan de krachtens deze bepaling op hem rustende verplichting om de betrokken werknemers een speciaal correctiemiddel te verstrekken, hetzij door de rechtstreekse verstrekking van dat middel, hetzij door de vergoeding van de noodzakelijke kosten die de werknemer heeft gemaakt, maar niet door de betaling van een algemene loontoeslag aan de werknemer.