Naar boven ↑

Rechtspraak

werknemer/Vdl Nedcar B.V.
Rechtbank Limburg (Locatie Roermond), 16 februari 2023
ECLI:NL:RBLIM:2023:1230
Terecht gegeven ontslag op staande voet. Het op de werkvloer in het bijzijn van collega’s naar beneden trekken van een broek van een collega is geen grap en levert een dringende reden op.

Feiten

Werknemer is op 19 februari 2018 bij VDL Nedcar B.V. (hierna: Nedcar) in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van productiemedewerker. Op 7 september 2022 is werknemer tijdens werktijd en tijdens het productieproces achter een collega gaan staan en heeft haar korte broek naar beneden getrokken waardoor zij met blote billen op de werkvloer is komen te staan, in bijzijn van collega’s. Op 8 september 2022 heeft er over dit incident een gesprek plaatsgevonden tussen werknemer en zijn leidinggevende. Werknemer heeft toen zijn excuses aangeboden, aangegeven dat het een slechte grap was en er geen aanleiding was voor deze handeling. Na een gesprek daarover op 9 september 2022 heeft Nedcar bij brief werknemer op staande voet ontslagen c.q. de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang beëindigd op grond van een dringende reden. Vanaf toen heeft Nedcar geen loon meer betaald aan werknemer. Werknemer verzoekt onder meer de vernietiging van het ontslag op staande voet.

Oordeel

Werknemer heeft erop gewezen dat hij werkzaam is in een productiebedrijf, op de werkvloer en aan de lopende band. Daar bestaat een eigen cultuur met eigen normen en waarden. Werknemer heeft betoogd dat om de sfeer op de werkvloer erin te houden vaak ruwere grappen worden gemaakt tussen collega’s onderling en leidinggevenden. Die laatsten doen daar zelf aan mee. Hetgeen hij heeft gedaan heeft hij als een van die grappen beschouwd. Er hebben vaker soortgelijke gedragingen zoals nu plaatsgevonden. In de eerste plaats stelt de kantonrechter vast dat ieder bewijs voor deze “eigen norm” ontbreekt. Dat gedrag zoals werknemer beschrijft, zou hebben plaatsgevonden staat dus niet vast, laat staan dat er een “cultuur van dit soort grappen” zou bestaan. Maar zelfs als zou blijken dat dergelijke voorvallen vaker hebben plaatsgevonden acht de kantonrechter dat niet relevant voor de beoordeling van deze zaak. Werknemer heeft immers zelf verklaard die voorvallen niet aan zijn leidinggevende te hebben gemeld. En de leiding van Nedcar heeft ontkend van dergelijke voorvallen wetenschap te hebben. Werknemer heeft daarnaast ook gesteld dat een verklaring van zijn collega over hoe zij een en ander heeft beleefd ontbreekt. Volgens hem was er geen sprake van boosheid, huilen of schaamte aan haar zijde. Ze moest er juist zelf om lachen. De kantonrechter is van oordeel dat de vraag hoe het slachtoffer van “de grap” dit ervaren heeft niet van wezenlijke betekenis is voor de beoordeling van de ernst van het feit. Als medewerkster niet geraakt zou zijn, dan is dat een kwestie van geluk geweest. Werknemer heeft immers niet aangevoerd dat hij wist dat zijn collega er niet door aangedaan zou worden. Verder ligt het (aanmerkelijk) meer voor de hand dat een werkneemster die op de werkvloer, te midden van haar collega’s, onverhoeds in haar blote billen wordt gezet, daar wel hevig door ontdaan is. Daarom is het van belang dat medewerkers, ook werknemer, dergelijk gedrag altijd achterwege laten. Naar het oordeel van de kantonrechter levert het complex van voornoemde feiten en omstandigheden voldoende grond op voor een ontslag op staande voet en is het ontslag rechtsgeldig.