Rechtspraak
Gerechtshof 's-Hertogenbosch (Locatie 's-Hertogenbosch), 11 juli 2023
ECLI:NL:GHSHE:2023:2248
Feiten
Werknemer is op 25 juni 2007 bij Rabobank in dienst getreden. Op 15 maart 2015 is het boek ‘De Verpanding’ (hierna: het boek) aan de pers gepresenteerd en daarna verspreid. Het boek schetst een negatief beeld van de werkwijze van twee lokale Rabobanken en werknemer en enkele andere (oud-)medewerkers van Rabobank worden in het boek genoemd. Na uitgave van het boek heeft Rabobank een kortgedingprocedure ingesteld tegen RED en Boektotaal (hierna gezamenlijk: RED c.s.), waarin zij een verbod op het drukken, vermenigvuldigen en verspreiden van de inhoud van het boek met daarin de namen van haar (oud-)medewerkers en vernietiging van de reeds vervaardigde exemplaren heeft gevorderd. De rechtbank heeft de vordering grotendeels toegewezen en achtte het noemen van de namen onrechtmatig. In hoger beroep is de vordering van Rabobank echter alsnog afgewezen. In cassatie is het arrest vernietigd en het geding verwezen naar het gerechtshof Amsterdam. Geen van partijen heeft de zaak daarna echter aangebracht bij het gerechtshof. Vanaf augustus 2018 is gecorrespondeerd over het vorderen van verval van instantie en het verwijderen van URL’s met persoonlijke informatie over werknemer uit de zoekresultaten van Google. Op 31 mei 2019 is de arbeidsovereenkomst geëindigd. In eerste aanleg heeft werknemer gevorderd om Rabobank te veroordelen tot het vorderen van verval van instantie bij het Hof Amsterdam en om de URL’s die werknemer in verband brengen met het boek uit de zoekresultaten van Google te laten verwijderen en verwijderd te houden. Ook heeft werknemer gevorderd voor recht te verklaren dat Rabobank in strijd heeft gehandeld met het beginsel van goed werkgeverschap. De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen. Werknemer komt tegen de beschikking in hoger beroep.
Oordeel
Het hof komt tot het oordeel dat in redelijkheid niet van Rabobank kan worden gevergd om verval van instantie te vorderen. Nu werknemer bovendien zelf te kennen heeft gegeven dat de nieuwigheid en nieuwswaarde van de affaire rondom het boek in 2017 al lijken te zijn weggeëbd, ligt het naar het oordeel van het hof niet voor de hand om door het vorderen van verval van instantie het risico te lopen de affaire rondom het boek weer op te rakelen. Het ligt juist in de rede dat Rabobank geen actie onderneemt zodat de status quo met het voor haar en haar (oud-) medewerkers gunstige vonnis van de voorzieningenrechter blijft gehandhaafd. Naar het oordeel van het hof strekt de in artikel 7:611 BW neergelegde zorgplicht verder niet zo ver dat Rabobank als goed werkgever gehouden zou zijn om Google te verzoeken de URL’s die werknemer in verband brengen met het boek uit de zoekresultaten te laten verwijderen en om zo nodig hierover een gerechtelijke procedure in te stellen tegen Google. Dat in verband met (de affaire rondom) het boek publicaties op internet zijn geplaatst waarin werknemer op een negatieve wijze wordt genoemd en waarvan werknemer de URL’s uit de zoekresultaten van Google wil hebben verwijderd, is te ver verwijderd van hetgeen in verband met de (voormalige) arbeidsverhouding tussen partijen op basis van goed werkgeverschap redelijkerwijs van Rabobank kan worden gevergd om Rabobank gehouden te achten zich hiertoe in te spannen. Van handelen in strijd met het beginsel van goed werkgeverschap is naar oordeel van het hof niet gebleken.