Rechtspraak
Feiten
Werknemer was werkzaam bij werkgeefster. Op 28 juni 2010 heeft hij zich ziek gemeld. Het UWV heeft hem met ingang van 25 juni 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Met ingang van 25 augustus 2015 is de uitkering gewijzigd in een WGA-loonaanvullingsuitkering. Op 31 juli 2020 heeft werkgeefster een verzoek om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van werknemer ingediend. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV, op basis van een verzekeringsgeneeskundige beoordeling, vastgesteld dat werknemer volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft hem met ingang van 31 juli 2020 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering. Naar aanleiding van het bezwaar van werkgeefster hiertegen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 24 februari 2021 geconcludeerd dat werknemer al per 14 november 2017 als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Het UWV heeft bij besluit (hierna: het bestreden besluit) het bezwaar van werkgeefster gegrond verklaard en werknemer met ingang van 2 augustus 2019 in aanmerking gebracht voor een IVA-uitkering. De rechtbank heeft het beroep van werkgeefster tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en heeft zich daarbij beroepen op artikel 64 lid 11 Wet WIA. In dit geval is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een ‘bijzonder geval’ als genoemd in voornoemd artikel, nu het UWV zelf heeft vastgesteld dat werknemer in 2017 uitbehandeld en duurzaam arbeidsongeschikt was. Dit leidt ertoe dat de IVA-uitkering van werknemer volgens de rechtbank eerder moet ingaan dan 52 weken voorafgaand aan het verzoek om herbeoordeling. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het UWV opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het UWV heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat sprake is van een bijzonder geval. Volgens het UWV moet het begrip ‘bijzonder geval’ op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) naar zijn aard restrictief worden uitgelegd. De omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 februari 2021 heeft geconcludeerd dat werknemer per 14 november 2017 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, is geen bijzonder geval, aldus het UWV. Werkgeefster heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak en stelt zich op het standpunt dat de rechtbank terecht een bijzonder geval heeft aangenomen dat ertoe leidt dat de IVA-uitkering van werknemer per 14 november 2017 moet ingaan.
Oordeel
De CRvB komt tot de volgende beslissing. De CRvB wijst erop dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bepaling van artikel 64 lid 11 WIA is afgeleid van artikel 35 lid 2 WAO en dat het vaste rechtspraak van de CRvB is dat van een bijzonder geval alleen kan worden gesproken als de verzekerde redelijkerwijs geacht kan worden niet in verzuim te zijn geweest. Op grond van die vaste rechtspraak zal een verzekerde ter zake van de te late aanvraag redelijkerwijs geacht worden niet in verzuim te zijn geweest indien het de verzekerde aan inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van zijn medische problematiek heeft ontbroken en hij om die reden heeft nagelaten eerder een aanvraag in te dienen. In dit geval is het recht van werknemer op een IVA-uitkering weliswaar op grond van artikel 48 Wet WIA per 14 november 2017 ontstaan, nu vanaf die datum is vastgesteld dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, maar die uitkering – ook in het geval van een verzoek om herbeoordeling door werkgeefster – kan vanwege de beperkende werking van artikel 64 lid 11 Wet WIA niet eerder ingaan dan 52 weken voorafgaand aan de aanvraag van werkgeefster, tenzij er sprake is van een bijzonder geval. De CRvB overweegt dat het UWV terecht geen bijzonder geval aanwezig heeft geacht, op grond waarvan de IVA-uitkering eerder dan 2 augustus 2019 moet ingaan, en licht dat als volgt toe. De CRvB volgt de rechtbank niet in het oordeel dat de omstandigheid, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 24 februari 2021 heeft geconcludeerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid per 14 november 2017 tevens duurzaam was, een omstandigheid is die moet leiden tot de conclusie dat sprake is van een bijzonder geval als genoemd in artikel 64 lid 11 Wet WIA. De strekking van dit artikelonderdeel is immers juist dat, ook al is het recht ontstaan op een eerder moment – in dit geval 14 november 2017 –, dit niet eerder kan ingaan dan 52 weken voor het verzoek om herbeoordeling. De bewijslast dat sprake is van een bijzonder geval ligt bij de aanvrager, in dit geval bij werkgeefster. Werkgeefster heeft niet onderbouwd dat zij, wat de verlate aanvraag of het verzoek om herbeoordeling betreft, redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Niet kan worden ingezien dat werkgeefster niet eerder een herbeoordeling had kunnen aanvragen. De omstandigheid dat werkgeefster voordat zij door haar adviseur daarop werd gewezen, niet zou hebben geweten dat er een herbeoordeling kan worden aangevraagd, zoals ter zitting is gesteld, acht de CRvB onvoldoende. Het is voor rekening en risico van werkgeefster dat zij zich hierover niet eerder – al dan niet door het UWV – heeft laten voorlichten. Uit het voorgaande volgt dat het UWV de ingangsdatum van de IVA-uitkering van werknemer terecht heeft vastgesteld op 2 augustus 2019. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard.